Als onderdeel van het onderzoek ‘Huiselijk geweld: een complex en hardnekkig probleem’ is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar veerkracht – ofwel: het vermogen van kinderen om terug te veren, goed te functioneren en door te groeien na ingrijpende ervaringen.

Doel van dit verkennende onderzoek was: inzicht krijgen in de mate van veerkracht bij kinderen die te maken hebben met kindermishandeling en dit vergelijken met kinderen in een referentiegroep. Hiervoor hebben kinderen waarvan het gezin gemeld is bij Veilig thuis vanwege directe of indirecte kindermishandeling (onderzoeksgroep) en kinderen verzameld via een panel (controlegroep) dezelfde vragenlijst ingevuld over verschillende elementen van veerkracht.

De eerste analyses laten zien dat kinderen die nare gebeurtenissen hebben meegemaakt (waaronder kindermishandeling) gemiddeld genomen lager scoren op de verschillende elementen van veerkracht dan jongeren die geen nare gebeurtenissen hebben meegemaakt. De groep kinderen die kindermishandeling heeft meegemaakt laat echter een grote spreiding zien op de verschillende veerkracht-elementen, vooral in de groep die gemeld is bij Veilig Thuis.

Verschillende factoren spelen een rol bij de mate van veerkracht. Zo bleek vooral direct kindermishandeling gerelateerd aan een lagere score op verschillende veerkrachtelementen. En kinderen bij wie na een jaar het geweld nog voortduurt, scoren ook lager op meerdere elementen van veerkracht dan kinderen bij wie het geweld na een jaar gestopt is. Ook scoren kinderen met klinische traumaklachten of een onveilige ouder-kindgehechtheid als gevolg van kindermishandeling duidelijk lager op verschillende veerkrachtelementen in vergelijking met kinderen die geen traumaklachten vertonen of met een veilige ouder-kindgehechtheid.

De uitkomsten worden eind dit jaar gepubliceerd in een apart rapport.

Relatie tussen nare gebeurtenissen en veerkracht

‘We moeten een goede aanpak ontwikkelen voor geweld van kinderen naar ouders’

‘Huiselijk geweld: een complex en hardnekkig probleem’ is een onderzoek naar het effect van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. De onderzoekers namen vragenlijsten af bij 858 volwassenen en 957 kinderen. Zij zijn bij Veilig Thuis gemeld vanwege vermoedens van partnergeweld of kindermishandeling. Die vragenlijsten gaan over geweld, welzijn en de hulp die zij ontvangen. De vragen zijn kort na de melding bij Veilig Thuis en een jaar later beantwoord.

Het Verwey-Jonker Instituut voerde al eerder twee vergelijkbare cohortstudies uit: ‘Doorbreken geweldspatroon vraagt gespecialiseerde hulp’ (2014) en ‘Kwestie van lange adem’ (2020). In de derde studie is een bredere groep gemonitord dan bij de eerste twee: ook stellen zonder kinderen zijn meegenomen. De resultaten van de derde studie lees je hier.

De intentie is om het onderzoek elke twee jaar in dertien Veilig Thuis-regio’s te doen, zodat eens in de vier jaar elke regio wordt onderzocht. Dat geeft op landelijk en op regionaal niveau zicht op hoe de aanpak kan verbeteren en hoe geweld eerder en sneller kan worden gestopt.

De derde cohortstudie werd uitgevoerd in opdracht van ZonMw en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De centrumgemeenten van de dertien VT-regio’s hebben het onderzoek medegefinancierd.

Over het onderzoek

‘Nu we op het spoor zijn van die partners bij wie controle en dwang zo’n grote rol speelt, vraag ik me af: als we die groep er nou eens uit zouden halen, zien we dan misschien meer verbetering? De cijfers van dit onderzoek blijven vrij stabiel ten opzichte van de vorige studies. Maar als er bij een kwart van de gezinnen sprake is van controle en dwang, dan zou dat de boel weleens behoorlijk kunnen vertekenen - we kijken immers naar gemiddelden. Dat zou ik nog graag willen onderzoeken.’

‘Net als bij het tweede cohortonderzoek gaan we de resultaten presenteren in de regio’s. Daarbij doen we aanbevelingen voor de praktijk en het beleid. Ik vind het doodzonde dat het onderzoeksprogramma ‘Geweld hoort nergens thuis’ gestopt is, want al maken we goede stappen, we zijn er nog lang niet. De overheid moet een langetermijnvisie ontwikkelen. Professionals moeten de kans krijgen om te leren wat werkt voor welke groep, en wat niet. We kijken te veel naar kindermishandeling als één groot probleem, maar er zijn natuurlijk grote verschillen. Bij verwaarlozing moet je andere hulp inzetten dan bij structureel geweld. Er gebeurt van alles, maar het is nog onvoldoende.

Het is belangrijk dat we begrijpen waarom het geweld plaatsvindt en welke rol het speelt in relaties, zowel tussen ouders en kind, als tussen ouders of partners onderling. Alleen dan kunnen we effectieve preventie en interventies mogelijk maken.’

‘Nee. Bij onderzoek 1 en 2 deden we drie metingen, namelijk nog een extra meting een half jaar na de tweede. Deze keer konden we dat niet doen, omdat Veilig Thuis voor de Impactmonitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling elke twee jaar wil onderzoeken hoe het ervoor staat. Achteraf blijkt die derde meting echt nodig om significante verschillen te zien: de grootste verbetering zit tussen de tweede en derde meting. Ik pleit er dan ook voor om bij de volgende studie weer drie metingen te doen.’

‘We kunnen er bepaalde trends mee zichtbaar maken. Doordat we de studie meerdere malen uitvoeren, zien we wat er wel en niet verandert bij deze huishoudens als geprobeerd wordt om de hulpverlening te verbeteren. Cohorts helpen om steeds beter te begrijpen wat er speelt en wat nodig is voor deze gezinnen. Een van de belangrijkste conclusies is: we vinden dat je goed moet kijken naar wat voor soort geweld er speelt in het gezin, wat de functie ervan is en in welke context deze plaatsvindt. Dat snappen we steeds beter uit deze data.’

Als ouders zeggen dat hun kind heel moeilijk is, zien we dat duidelijk naar voren komen in het geweld van kinderen naar ouders. Daar moeten we een goede aanpak voor ontwikkelen: wat voor soort hulp moeten we deze kinderen bieden en wie moet dat gaan doen? Wel interessant is dat ik, sinds dit in de media verscheen, regelmatig wordt gebeld door mensen die hier een goede interventie voor weten.’

‘Het onderzoek maakt duidelijk dat er meer aandacht moet komen voor het analyseren van wat er écht speelt in de gezinnen of relaties. Alleen zo kun je de gewenste aanpak bieden. Je moet begrijpen waarom het geweld plaatsvindt en welke rol het speelt in relaties, zowel tussen ouders en kind als tussen ouders of partners onderling. Dat is cruciaal om effectieve preventie en interventies mogelijk te maken.

Als het bijvoorbeeld gaat om de controle-en-dwang-groep met eenzijdig geweld: om de slachtoffers in zo’n gezin te beschermen, moet je vooral geen systemische aanpak willen waarbij alle personen tegelijkertijd aan tafel zitten. Deze vorm van partnergeweld vraagt om een aanpak die aansluit bij de dynamiek ervan. Ook moeten we ouderproblematiek, zoals psychiatrische problemen en verslaving, beter gaan aanpakken.

‘Ja, er is in ieder geval meer aandacht gekomen voor hulp aan kinderen. Dat vind ik een positieve ontwikkeling. En als er gerichte hulp wordt ingezet, zien we verbetering optreden, zowel bij de kinderen als bij de ouders. Kortom: er is een grotere groep kinderen die hulp krijgt. Maar ik moet daarbij ook zeggen dat een heel grote groep kinderen alsnog geen hulp ontvangt die is afgestemd op hun problemen.’

‘Dat het zorgelijk is hoeveel verschillende hulpverleners betrokken zijn bij deze gezinnen. Volwassenen kregen gemiddeld vanuit 4 instellingen hulp, variërend van 1 tot 14 instellingen. Kinderen krijgen ook gemiddeld vanuit 4 instellingen hulp, variërend tot 31 instellingen. Gemiddeld zit je al snel op 12 hulpverleners in het gezin. Dan weten de gezinsleden echt niet meer of Jan van het wijkteam, Veilig Thuis of de jeugdbescherming is.

We pleiten er in het onderzoek dan ook voor dat er tijd moet zijn voor een goede verklarende analyse. Daarbij moeten hulpverleners breed kijken naar hoe problemen met elkaar samenhangen en elkaar in stand houden. Op basis van deze analyse moet afstemming en prioritering van hulp plaatsvinden.’

‘In de vorige studie, in 2020, kreeg de helft van de kinderen formele hulp, nu driekwart. Daarbij gaat het bij 35 procent van de kinderen om ondersteuning vanuit schoolmaatschappelijk werk en de mentor. Verder wordt veel tweedelijns hulp gegeven, gericht op het gezin, de relatie en de opvoeding.

Hiervan krijgt 28 procent ondersteuning van het wijkteam of algemeen maatschappelijk werk; 26 procent psychiatrische hulp en 30 procent een kinderbeschermingsmaatregel. Ik betwijfel of kinderen wel altijd de juiste hulp krijgen. Bij ernstige kindermishandeling kreeg maar 17 procent hulp vanuit de gespecialiseerde aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling. En van de kinderen met traumaklachten kreeg maar 39 procent psychiatrische hulp; 61 procent krijgt dus geen hulp gericht op die klachten.

Dat zien we ook terug rondom verslavingsproblematiek bij ouders, bijvoorbeeld problematisch alcoholgebruik. Slechts een zeer klein percentage van de mensen wordt geholpen door verslavingszorg.’

‘Ja, in deze studie keken we voor het eerst ook naar intieme terreur, een ernstige vorm van partnergeweld die zich kenmerkt door een patroon van controle en dwang. We zagen hierbij een enorm aantal incidenten, gemiddeld 200 per gezin op jaarbasis. Ook zien we dat dit geweld tussen de eerste en tweede meting niet of nauwelijks afnam. Het komt voor bij 1 op de 3 stellen zonder kinderen, en in 1 op de 4 gezinnen. Dat is vreselijk, want we weten dat intieme terreur veel impact heeft op kinderen.’

Kortom, huiselijk geweld heeft enorme impact op het gedrag van kinderen. Ze hebben niet geleerd hoe om te gaan met conflicten en hoe die vreedzaam op te lossen. Daarom vroegen we hiervoor aandacht in de media. Hier moeten we iets mee.’

‘Ja, er lijkt een hoge correlatie te zijn tussen het geweld van ouders en dat van kinderen. Twee derde van de kinderen pleegt fysiek of psychisch geweld naar de ouders. Dat lieten zowel de ouders weten als de kinderen zelf. Ook zien we dat twee derde van de kinderen die al een relatie heeft, te maken krijgt met dating violence. Die percentages liggen een stuk hoger dan we tot nu toe aannamen. Want in de literatuur staat dat 1 op de 3 tot 4 kinderen die gemeld zijn bij Veilig Thuis geweld pleegt richting de ouders.

‘Dat het aantal incidenten partnergeweld en kindermishandeling sterk afneemt in het jaar na de melding. In 21 procent van de partnerrelaties en gezinnen is het geweld na een jaar gestopt. Toch duurt het geweld bij een grote groep ook voort. Uit de twee eerdere cohortstudies naar de resultaten van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling kwamen vergelijkbare uitkomsten.

We zien dat fysieke kindermishandeling afneemt van 26 naar 14 procent, maar dat de meeste kinderen thuis nog steeds te maken hebben met forse conflicten tussen de ouders. Net als uit het vorige cohortonderzoek bleek, neemt verwaarlozing in de tijd niet af. Psychisch geweld neemt wel af, maar komt bij de tweede meting nog steeds bij de helft van de kinderen voor.’

Deel deze pagina

Wat zou je in een vierde studie nog meer willen onderzoeken?

Wat gaat er gebeuren met de uitkomsten van het onderzoek?

Zijn er bij dit cohort net zoveel metingen gedaan als bij de vorige?

Wat is het belang van deze cohortstudies? Wat bereik je ermee in de praktijk?

Wat zijn jullie adviezen naar aanleiding van de onderzoeksresultaten?

Is er ook iets dat positief stemt?

Wat valt verder op over de hulp die deze gezinnen krijgen?

Wat voor hulp krijgen kinderen waarover een melding is gedaan?

Waren er meer nieuwe inzichten ten opzichte van de vorige twee studies?

Kinderen oefenen ook geweld uit richting hun ouders, lazen we uitgebreid in de media…

Jullie bevroegen ouders en kinderen kort na melding bij Veilig Thuis én een jaar later. Wat kwam daar uit?

Gemiddeld zijn er 12 hulpverleners
in een gezin

Van de kinderen met traumaklachten krijgt 61 procent geen psychiatrische hulp

Intieme terreur komt voor bij
1 op de 3 stellen zonder kinderen, en in 1 op de 4 gezinnen

2/3 van de kinderen pleegt fysiek of psychisch geweld naar de ouders

Majone Steketee is wetenschappelijk directeur van het Verwey-Jonker Instituut en bijzonder hoogleraar Intergenerationele overdracht van geweld in gezinnen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. 

Zijn gezinnen en partners een jaar na de eerste melding bij Veilig Thuis beter af? Dat onderzocht Majone Steketee van het Verwey-Jonker Instituut. ‘Een steeds grotere groep kinderen ontvangt hulp. Maar die is niet altijd afgestemd op hun problemen.’

‘We moeten beter kijken naar het soort geweld en de functie ervan’

7 min.

Annemarie van Dijk

Interview

Deel deze pagina

‘Net als bij het tweede cohortonderzoek gaan we de resultaten presenteren in de regio’s. Daarbij doen we aanbevelingen voor de praktijk en het beleid. Ik vind het doodzonde dat het onderzoeksprogramma ‘Geweld hoort nergens thuis’ gestopt is, want al maken we goede stappen, we zijn er nog lang niet. De overheid moet een langetermijnvisie ontwikkelen. Professionals moeten de kans krijgen om te leren wat werkt voor welke groep, en wat niet. We kijken te veel naar kindermishandeling als één groot probleem, maar er zijn natuurlijk grote verschillen. Bij verwaarlozing moet je andere hulp inzetten dan bij structureel geweld. Er gebeurt van alles, maar het is nog onvoldoende.

Het is belangrijk dat we begrijpen waarom het geweld plaatsvindt en welke rol het speelt in relaties, zowel tussen ouders en kind, als tussen ouders of partners onderling. Alleen dan kunnen we effectieve preventie en interventies mogelijk maken.’

Wat gaat er gebeuren met de uitkomsten van het onderzoek?

‘Nu we op het spoor zijn van die partners bij wie controle en dwang zo’n grote rol speelt, vraag ik me af: als we die groep er nou eens uit zouden halen, zien we dan misschien meer verbetering? De cijfers van dit onderzoek blijven vrij stabiel ten opzichte van de vorige studies. Maar als er bij een kwart van de gezinnen sprake is van controle en dwang, dan zou dat de boel weleens behoorlijk kunnen vertekenen - we kijken immers naar gemiddelden. Dat zou ik nog graag willen onderzoeken.’

Wat zou je in een vierde studie nog meer willen onderzoeken?

‘Nee. Bij onderzoek 1 en 2 deden we drie metingen, namelijk nog een extra meting een half jaar na de tweede. Deze keer konden we dat niet doen, omdat Veilig Thuis voor de Impactmonitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling elke twee jaar wil onderzoeken hoe het ervoor staat. Achteraf blijkt die derde meting echt nodig om significante verschillen te zien: de grootste verbetering zit tussen de tweede en derde meting. Ik pleit er dan ook voor om bij de volgende studie weer drie metingen te doen.’

Zijn er bij dit cohort net zoveel metingen gedaan als bij de vorige?

Als onderdeel van het onderzoek ‘Huiselijk geweld: een complex en hardnekkig probleem’ is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar veerkracht – ofwel: het vermogen van kinderen om terug te veren, goed te functioneren en door te groeien na ingrijpende ervaringen.

Doel van dit verkennende onderzoek was: inzicht krijgen in de mate van veerkracht bij kinderen die te maken hebben met kindermishandeling en dit vergelijken met kinderen in een referentiegroep. Hiervoor hebben kinderen waarvan het gezin gemeld is bij Veilig thuis vanwege directe of indirecte kindermishandeling (onderzoeksgroep) en kinderen verzameld via een panel (controlegroep) dezelfde vragenlijst ingevuld over verschillende elementen van veerkracht.

De eerste analyses laten zien dat kinderen die nare gebeurtenissen hebben meegemaakt (waaronder kindermishandeling) gemiddeld genomen lager scoren op de verschillende elementen van veerkracht dan jongeren die geen nare gebeurtenissen hebben meegemaakt. De groep kinderen die kindermishandeling heeft meegemaakt laat echter een grote spreiding zien op de verschillende veerkracht-elementen, vooral in de groep die gemeld is bij Veilig Thuis.

Verschillende factoren spelen een rol bij de mate van veerkracht. Zo bleek vooral direct kindermishandeling gerelateerd aan een lagere score op verschillende veerkrachtelementen. En kinderen bij wie na een jaar het geweld nog voortduurt, scoren ook lager op meerdere elementen van veerkracht dan kinderen bij wie het geweld na een jaar gestopt is. Ook scoren kinderen met klinische traumaklachten of een onveilige ouder-kindgehechtheid als gevolg van kindermishandeling duidelijk lager op verschillende veerkrachtelementen in vergelijking met kinderen die geen traumaklachten vertonen of met een veilige ouder-kindgehechtheid.

De uitkomsten worden eind dit jaar gepubliceerd in een apart rapport.

Relatie tussen nare gebeurtenissen en veerkracht

‘We kunnen er bepaalde trends mee zichtbaar maken. Doordat we de studie meerdere malen uitvoeren, zien we wat er wel en niet verandert bij deze huishoudens als geprobeerd wordt om de hulpverlening te verbeteren. Cohorts helpen om steeds beter te begrijpen wat er speelt en wat nodig is voor deze gezinnen. Een van de belangrijkste conclusies is: we vinden dat je goed moet kijken naar wat voor soort geweld er speelt in het gezin, wat de functie ervan is en in welke context deze plaatsvindt. Dat snappen we steeds beter uit deze data.’

Wat is het belang van deze cohortstudies? Wat bereik je ermee in de praktijk?

Als ouders zeggen dat hun kind heel moeilijk is, zien we dat duidelijk naar voren komen in het geweld van kinderen naar ouders. Daar moeten we een goede aanpak voor ontwikkelen: wat voor soort hulp moeten we deze kinderen bieden en wie moet dat gaan doen? Wel interessant is dat ik, sinds dit in de media verscheen, regelmatig wordt gebeld door mensen die hier een goede interventie voor weten.’

‘We moeten een goede aanpak ontwikkelen voor geweld van kinderen naar ouders’

‘Het onderzoek maakt duidelijk dat er meer aandacht moet komen voor het analyseren van wat er écht speelt in de gezinnen of relaties. Alleen zo kun je de gewenste aanpak bieden. Je moet begrijpen waarom het geweld plaatsvindt en welke rol het speelt in relaties, zowel tussen ouders en kind als tussen ouders of partners onderling. Dat is cruciaal om effectieve preventie en interventies mogelijk te maken.

Als het bijvoorbeeld gaat om de controle-en-dwang-groep met eenzijdig geweld: om de slachtoffers in zo’n gezin te beschermen, moet je vooral geen systemische aanpak willen waarbij alle personen tegelijkertijd aan tafel zitten. Deze vorm van partnergeweld vraagt om een aanpak die aansluit bij de dynamiek ervan. Ook moeten we ouderproblematiek, zoals psychiatrische problemen en verslaving, beter gaan aanpakken.

Wat zijn jullie adviezen naar aanleiding van de onderzoeksresultaten?

‘Ja, er is in ieder geval meer aandacht gekomen voor hulp aan kinderen. Dat vind ik een positieve ontwikkeling. En als er gerichte hulp wordt ingezet, zien we verbetering optreden, zowel bij de kinderen als bij de ouders. Kortom: er is een grotere groep kinderen die hulp krijgt. Maar ik moet daarbij ook zeggen dat een heel grote groep kinderen alsnog geen hulp ontvangt die is afgestemd op hun problemen.’

Gemiddeld zijn er 12 hulpverleners
in een gezin

Is er ook iets dat positief stemt?

‘Dat het zorgelijk is hoeveel verschillende hulpverleners betrokken zijn bij deze gezinnen. Volwassenen kregen gemiddeld vanuit 4 instellingen hulp, variërend van 1 tot 14 instellingen. Kinderen krijgen ook gemiddeld vanuit 4 instellingen hulp, variërend tot 31 instellingen. Gemiddeld zit je al snel op 12 hulpverleners in het gezin. Dan weten de gezinsleden echt niet meer of Jan van het wijkteam, Veilig Thuis of de jeugdbescherming is.

We pleiten er in het onderzoek dan ook voor dat er tijd moet zijn voor een goede verklarende analyse. Daarbij moeten hulpverleners breed kijken naar hoe problemen met elkaar samenhangen en elkaar in stand houden. Op basis van deze analyse moet afstemming en prioritering van hulp plaatsvinden.’

Wat valt verder op over de hulp die deze gezinnen krijgen?

Van de kinderen met traumaklachten krijgt 61 procent geen psychiatrische hulp

‘In de vorige studie, in 2020, kreeg de helft van de kinderen formele hulp, nu driekwart. Daarbij gaat het bij 35 procent van de kinderen om ondersteuning vanuit schoolmaatschappelijk werk en de mentor. Verder wordt veel tweedelijns hulp gegeven, gericht op het gezin, de relatie en de opvoeding.

Hiervan krijgt 28 procent ondersteuning van het wijkteam of algemeen maatschappelijk werk; 26 procent psychiatrische hulp en 30 procent een kinderbeschermingsmaatregel. Ik betwijfel of kinderen wel altijd de juiste hulp krijgen. Bij ernstige kindermishandeling kreeg maar 17 procent hulp vanuit de gespecialiseerde aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling. En van de kinderen met traumaklachten kreeg maar 39 procent psychiatrische hulp; 61 procent krijgt dus geen hulp gericht op die klachten.

Dat zien we ook terug rondom verslavingsproblematiek bij ouders, bijvoorbeeld problematisch alcoholgebruik. Slechts een zeer klein percentage van de mensen wordt geholpen door verslavingszorg.’

Intieme terreur komt voor bij
1 op de 3 stellen zonder kinderen, en in 1 op de 4 gezinnen

Wat voor hulp krijgen kinderen waarover een melding is gedaan?

‘Ja, in deze studie keken we voor het eerst ook naar intieme terreur, een ernstige vorm van partnergeweld die zich kenmerkt door een patroon van controle en dwang. We zagen hierbij een enorm aantal incidenten, gemiddeld 200 per gezin op jaarbasis. Ook zien we dat dit geweld tussen de eerste en tweede meting niet of nauwelijks afnam. Het komt voor bij 1 op de 3 stellen zonder kinderen, en in 1 op de 4 gezinnen. Dat is vreselijk, want we weten dat intieme terreur veel impact heeft op kinderen.’

Waren er meer nieuwe inzichten ten opzichte van de vorige twee studies?

‘Huiselijk geweld: een complex en hardnekkig probleem’ is een onderzoek naar het effect van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. De onderzoekers namen vragenlijsten af bij 858 volwassenen en 957 kinderen. Zij zijn bij Veilig Thuis gemeld vanwege vermoedens van partnergeweld of kindermishandeling. Die vragenlijsten gaan over geweld, welzijn en de hulp die zij ontvangen. De vragen zijn kort na de melding bij Veilig Thuis en een jaar later beantwoord.

Het Verwey-Jonker Instituut voerde al eerder twee vergelijkbare cohortstudies uit: ‘Doorbreken geweldspatroon vraagt gespecialiseerde hulp’ (2014) en ‘Kwestie van lange adem’ (2020). In de derde studie is een bredere groep gemonitord dan bij de eerste twee: ook stellen zonder kinderen zijn meegenomen. De resultaten van de derde studie lees je hier.

De intentie is om het onderzoek elke twee jaar in dertien Veilig Thuis-regio’s te doen, zodat eens in de vier jaar elke regio wordt onderzocht. Dat geeft op landelijk en op regionaal niveau zicht op hoe de aanpak kan verbeteren en hoe geweld eerder en sneller kan worden gestopt.

De derde cohortstudie werd uitgevoerd in opdracht van ZonMw en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De centrumgemeenten van de dertien VT-regio’s hebben het onderzoek medegefinancierd.

Over het onderzoek

Kortom, huiselijk geweld heeft enorme impact op het gedrag van kinderen. Ze hebben niet geleerd hoe om te gaan met conflicten en hoe die vreedzaam op te lossen. Daarom vroegen we hiervoor aandacht in de media. Hier moeten we iets mee.’

2/3 van de kinderen pleegt fysiek of psychisch geweld naar de ouders

‘Ja, er lijkt een hoge correlatie te zijn tussen het geweld van ouders en dat van kinderen. Twee derde van de kinderen pleegt fysiek of psychisch geweld naar de ouders. Dat lieten zowel de ouders weten als de kinderen zelf. Ook zien we dat twee derde van de kinderen die al een relatie heeft, te maken krijgt met dating violence. Die percentages liggen een stuk hoger dan we tot nu toe aannamen. Want in de literatuur staat dat 1 op de 3 tot 4 kinderen die gemeld zijn bij Veilig Thuis geweld pleegt richting de ouders.

Kinderen oefenen ook geweld uit richting hun ouders, lazen we uitgebreid in de media…

‘Dat het aantal incidenten partnergeweld en kindermishandeling sterk afneemt in het jaar na de melding. In 21 procent van de partnerrelaties en gezinnen is het geweld na een jaar gestopt. Toch duurt het geweld bij een grote groep ook voort. Uit de twee eerdere cohortstudies naar de resultaten van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling kwamen vergelijkbare uitkomsten.

We zien dat fysieke kindermishandeling afneemt van 26 naar 14 procent, maar dat de meeste kinderen thuis nog steeds te maken hebben met forse conflicten tussen de ouders. Net als uit het vorige cohortonderzoek bleek, neemt verwaarlozing in de tijd niet af. Psychisch geweld neemt wel af, maar komt bij de tweede meting nog steeds bij de helft van de kinderen voor.’

Majone Steketee is wetenschappelijk directeur van het Verwey-Jonker Instituut en bijzonder hoogleraar Intergenerationele overdracht van geweld in gezinnen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. 

Jullie bevroegen ouders en kinderen kort na melding bij Veilig Thuis én een jaar later. Wat kwam daar uit?

Zijn gezinnen en partners een jaar na de eerste melding bij Veilig Thuis beter af? Dat onderzocht Majone Steketee van het Verwey-Jonker Instituut. ‘Een steeds grotere groep kinderen ontvangt hulp. Maar die is niet altijd afgestemd op hun problemen.’

‘We moeten beter kijken naar het soort geweld en de functie ervan’

Interview

7 min.

Annemarie van Dijk

Augeo Magazine: Hét online tijdschrift over veilig opgroeien

Professionals en beleidsmakers bijpraten over de nieuwste ontwikkelingen, onderzoeken, dilemma’s en besluiten rond de veiligheid van kinderen. Dat doet Augeo Foundation al 15 jaar met onder andere e-learnings, bijeenkomsten en Augeo Magazine. Ons magazine verschijnt 5x per jaar. Meld je aan om gratis abonnee te worden.
Volledig scherm