Verwonder, een boek over de ervaringen van Marline Wildeboer met het leven in een gezinshuis. Een boek over liefde geven en liefde krijgen, over vasthouden en weer loslaten.
Het boek Als broers en zussen van Femmie Juffer, Lindy Popma en Monique Steenstra, over samen opgroeien in een pleeggezin, adoptiegezin of gezinshuis. Met twaalf dubbelinterviews met jongeren (14 tot 20 jaar).
Het autobiografische boek Het verborgen meisje van Lily Monori van Dijken, die als 4-jarige meisje in het liefdevolle gezin Van Dijken werd opgenomen. Haar biologische moeder liet haar daar plompverloren achter.
Het gedicht Ik kreeg een kind te leen dat voormalig Dichter des Vaderlands Ester Naomi Perquin in 2017 schreef ter gelegenheid van de Week van de pleegzorg.
Rieke: ‘Kim woont eigenlijk liever thuis, een boekje van Hijltje Vink, gaat over gedeeld opvoederschap en is heel respectvol naar ouders. Het helpt pleegkinderen om na te denken over hun identiteit.’ Roos: ‘Toen ik ouder werd, kreeg ik meer vragen: waarom zijn de dingen in mijn leven zo gegaan? Het boekje over het pleegkind Kim heeft me geholpen om te begrijpen waarom ik niet thuis kon wonen. Dit boekje gaf me het besef: ik ben ook een beetje Kim.’
Het boek is alleen nog tweedehands en via de bibliotheek verkrijgbaar.
Ik heb het altijd moeilijk gevonden om me ergens thuis te voelen. Als ik bij mijn oom en tante was, miste ik mijn ouders. En als ik bij mijn vader was, miste ik mijn moeder, enzovoort. Het was het altijd nét niet. Ik merk dat dat me nu nog beïnvloedt. Ik woon sinds kort in een studentenwoning en ik vind het ook daar soms moeilijk om me thuis te voelen.
Ik vond het fijn om vanaf mijn 12e bij de gesprekken betrokken te worden. Daardoor kon ik aangeven wat ik wilde, bijvoorbeeld met de bezoekregeling. Liever wat langer op bezoek bij mijn moeder die verder weg woont, en vaker naar mijn vader, maar korter.’
‘Van spanningen tussen mijn ouders en pleegouders heb ik maar weinig meegekregen. Het scheelde ook dat er een voogd tussen hen was geplaatst, waardoor er geen gezeik ontstond. Eerst vond ik de komst van een voogd stom. Ik had al zo’n anders-dan-anderen-gevoel en vroeg me af of mijn pleegouders meer afstand wilden. Maar ik denk dat het heeft geholpen om de band tussen mijn ouders en pleegouders intact te houden.
Ik vond het wel moeilijk omschakelen als ik na een weekend bij mijn vader of - later - bij moeder terugkwam. Het was fijn om daar te zijn, maar ook om thuis te zijn. Mijn pleegouders leken ouders, maar toch voelde ik me altijd anders.
Roos (21): ‘Ik vind het moeilijk om me ergens thuis te voelen’
Pleegmoeder Rieke:
‘Ik besefte: als je een relatie aangaat met een pleegkind, moet je vanaf het begin ook een relatie met de ouders aangaan’
Marieke Klein Entink:
‘We geven ruimte aan alle emoties die er kunnen zijn, ook verdriet en frustratie’
Yvonne Aartsen:
‘Een pleegkind moet voelen: ik mag van mijn ouders houden, zonder dat dat een breuk veroorzaakt’
Marieke Klein Entink:
‘Een goede relatie met de eigen ouders is van belang voor de identiteitsvorming van het kind’
Naar inhoudsopgave
Naar het volgende artikel
Deel deze pagina
Een goede samenwerking tussen pleegouders en ouders is van groot belang voor een kind, zegt Yvonne Aartsen in aflevering 84 van de podcast Professional vanuit je hart. De sleutel daarvoor ligt bij de pleegouders. Dat is een grote en vaak ingewikkelde opdracht, dus als professional heb je de belangrijke taak om het gesprek te voeren met alle betrokkenen en het begeleiden van de samenwerking. Yvonne Aartsen geeft veel concrete voorbeelden uit haar lange praktijk en haar onderzoek.
Podcast: ‘Het (pleeg)kind brengt z‘n familie mee’
Opgroeien in twee families betekent dat de rollen die ouders en pleegouders toebedeeld krijgen voor iedereen helder zijn. Dat de ouders erkenning krijgen voor het unieke van hun ouderschap dat voort blijft bestaan, ook al wordt hun kind in hoofdzaak door pleegouders opgevoed. Maar ook dat het ouderschap van pleegouders wordt erkend, al is het een ouderschap van andermans kind. Dit boek van Yvonne Aartsen probeert antwoord te geven op de vraag: hoe geef je de samenwerking gestalte en welke eisen stelt dit aan de betrokken hulpverlener?
Het boek is o.a. te bestellen bij uitgeverij SWP.
Boek: Opgroeien in twee families
Leestips van Yvonne en Marieke
Leestip van Rieke en Roos
Rieke werkte zelf in de jeugdzorg toen ze door haar eigen familie werd gevraagd of ze haar 3-jarige nichtje Roos wilde opnemen. De ouders van Roos waren om uiteenlopende redenen niet in staat om hun dochter te verzorgen. Al toen Roos 9 maanden oud was, werd ze tijdelijk in een netwerkgezin geplaatst. Nu zocht de gezinsvoogd, die vanwege een ondertoezichtstelling (OTS) bij het gezin betrokken was, naar een nieuwe, langdurige plaatsing.
‘We zeiden ja, op voorwaarde van een toestemmingsgesprek met de ouders,’ vertelt Rieke. Dat had formeel niet gehoeven, maar door haar werk weet ze hoe belangrijk het is dat beide ouders emotionele toestemming geven voor een plaatsing. ‘Dat is een belangrijke voorwaarde voor een pleegkind om te groeien.’
Samenwerken
Plek zoeken
Makkelijk én ingewikkeld
Het luistert nauw
Scroll naar beneden
‘In ons werk merken we regelmatig dat ouders en pleegouders het lastig vinden om met elkaar samen te werken doordat ze elkaars emoties niet altijd goed begrijpen, of daar geen ruimte voor hebben,’ vertelt Marieke Klein Entink, beleidsadviseur pleegzorg en net als Aartsen onderzoeker bij Entrea Lindenhout. ‘Dat is jammer, want een goede relatie tussen beiden geeft het kind de ruimte om zich te ontwikkelen. Kinderen zijn met onzichtbare draden verweven met hun ouders. Bij een goedlopende samenwerking krijgen kinderen een positieve identificatie met hun ouders; hun ouders doen er toe, blijven in hun leven.’
Uit eigen onderzoek van Entrea Lindenhout blijkt dat pleegouders vaak enige reserve houden, uit angst om de unieke positie van ouders aan te tasten. ‘Terwijl de ouders in ons onderzoek pleegouders juist als het ware toestemming geven om van hun kind te houden alsof het hun eigen kinderen zijn, ook als ze boos en verdrietig zijn over de uithuisplaatsing.’
Iets minder dan de helft van de Nederlandse pleegkinderen wordt, zoals Roos, in een gezin binnen het eigen netwerk geplaatst. Zo'n plek is tijdelijk of tot de volwassenheid. Wanneer besloten wordt dat een kind door omstandigheden niet thuis kan opgroeien, is daar vaak al een intensief voortraject van gezinshulp aan voorafgegaan. Uithuisplaatsing komt pas in beeld als alle andere mogelijkheden geprobeerd zijn en er ernstige risico’s zijn voor de veiligheid of ontwikkeling van een kind.
‘Wij onderzoeken dan of er een goede match is,’ vertelt Yvonne Aartsen, coördinator pleegzorg en onderzoeker bij Entrea Lindenhout. ‘Daarbij kijken we of het gezin voldoende draagkracht heeft en of de potentiële pleegouders kunnen aansluiten bij het kind in kwestie.’
Dat het om een familieplaatsing ging, maakte het tegelijkertijd makkelijk en ingewikkeld. Makkelijk, omdat de gezinnen elkaar kenden. Moeilijk, omdat ouders en pleegouders elkaar regelmatig tegenkwamen en dan geconfronteerd werden met ingewikkelde keuzes. ‘Een simpel voorbeeld waren de familiedagen,’ vertelt Rieke. ‘Na afloop ging Roos met ons mee naar huis. Maar we zagen dat dat pijnlijk was voor haar ouders. Daarom hebben we met z’n allen besloten dat ze na een familiedag altijd met haar vader of moeder mee naar huis zou gaan, niet met ons.’
Roos’ ouders waren gescheiden. Haar moeder kwam eens per drie maanden in het pleeggezin op bezoek. En Roos ging eens in de zes weken naar haar vader. ‘Wij haalden haar nooit op en hij bracht haar altijd zelf terug,’ vertelt Rieke. ‘Anders haal je het kind uit haar vaders huis weg en ook een kind voelt dat. Dat luistert allemaal nauw.’
Een ander gevoelig punt was de naamzegging. ‘Ik weet nog dat ik Roos als klein kind hielp bij het schrijven van haar wekelijkse brief aan haar moeder, en dat ik schreef: “Lieve mama…” – met haar roepnaam erachter,’ vertelt Rieke. ‘Maar haar moeder attendeerde me erop dat er maar één mama bestond en die toevoeging van haar naam dus niet nodig was.’
in de praktijk
8 min.
Studio Vonq
Annette Wiesman
Een pleegkind groeit op in twee gezinnen. Alleen als de relatie tussen ouders en pleegouders goed is, kan het kind zich optimaal ontwikkelen. Daarvoor is erkenning voor elkaars ingewikkelde emoties nodig, zeggen pleegzorg-experts Yvonne Aartsen en Marieke Klein Entink. Maar dat blijkt niet altijd makkelijk.
‘Een relatie met een pleegkind betekent een relatie met de ouders’
Perpectief
Bij alle partijen moet ook voldoende aandacht zijn voor het perspectief bij een uithuisplaatsing: hoe lang gaat die duren en onder welke voorwaarden? Zodat kinderen en ouders weten waar ze aan toe zijn. Aartsen: ‘Voor kinderen helpt het om zich te hechten, en voor ouders helpt een duidelijk perspectief om samen met de pleegouders invulling te gaan geven aan gedeeld opvoederschap. Want ouders blijven altijd de ouders van het kind.’
Dat perspectief was in het pleeggezin van Roos niet altijd duidelijk. De OTS en de uithuisplaatsing moesten jaarlijks getoetst worden. Rieke: ‘Dat gaf elke keer onrust: blijft Roos wel of niet bij ons? Om rust te brengen hebben wij als pleegouders ervoor gekozen om een ontheffing van het ouderlijk gezag aan te vragen en gezag te laten uitoefenen via een voogdij-instelling. Nadrukkelijk niet via ons als pleegouders, want dat zou de bestaande spanningen in het contact tussen ons en de ouders alleen maar vergroten.’
‘Stomme pleegzorggevoel’
Eerst de (pleeg)ouders
Wat ze goed gedaan hebben als pleeggezin? Dat Roos vanaf haar 12e bij de jaarlijkse evaluaties mocht zijn, is een keerpunt geweest, denkt Rieke. ‘Ze nam toen veel meer zelf de regie. En iedereen besefte nog beter: we zitten hier voor háár.’
Een andere belangrijke stap was dat Roos, met voogd en pleegmoeder erbij, gesprekken ging voeren over haar geschiedenis met haar vader, moeder en zussen. ‘Chapeau voor de ouders, dat ze daaraan meewerkten,’ zegt Rieke. ‘Ik besefte: als je een relatie aangaat met een pleegkind, moet je vanaf het begin ook een relatie met de ouders aangaan, want die zijn onlosmakelijk met je pleegkind verbonden.’
Rieke had achteraf meer moeite kunnen doen, vindt ze zelf. ‘We hadden de ouders meer in de opvoeding kunnen betrekken, bijvoorbeeld bij de schoolkeuze. We informeerden de ouders wel, maar gaven ze nauwelijks een stem.’ Wat zij ook geleerd heeft, is dat je als pleegouder kwetsbaar mag zijn. ‘Vaak loop je ook te klooien. Met het idee dat je het allemaal perfect moet doen, leg je veel druk op jezelf. Mijn advies aan andere pleegouders: laat de ouders van je pleegkind zien dat jij ook niet alles weet.’
Maar, benadrukt ze: het blijft een ingewikkelde situatie, ook voor het pleegkind. ‘Het hoort bij het gezin, maar heeft toch een andere positie dan je eigen kinderen. Omdat het zich vaak anders voelt dan de anderen. “Dat stomme pleegzorggevoel” noemden Roos en ik dat altijd. Dan zeiden we: het is er weer effe. Niet op te lossen, maar je kunt er wel mee leren dealen.’
Entrea Lindenhout werkt volgens Methodisch Matchen, de methodiek die landelijk gebruikt wordt bij het koppelen van pleegkind en pleeggezin. Waar voorheen alleen het kind kennismaakte met de pleegouders en de ouders soms pas maanden later in beeld kwamen, zijn het nu de ouders en pleegouders die als eersten met elkaar kennismaken. ‘We stimuleren ouders dan om te vertellen op welke manier ze het liefst met de pleegouders willen samenwerken,’ zegt Aartsen. Misschien wil de moeder graag elke ochtend appjes en foto’s en komt er in overleg met de pleegouders een compromis uit. ‘Zo erken je dat ouders een belangrijke rol spelen.’
Pleegzorgmedewerkers van Entrea Lindenhout stimuleren ouders en pleegouders om regelmatig hun samenwerking te bespreken, want op die manier kunnen frustraties, boosheid en verdriet worden voorkomen of verzacht. Klein Entink: ‘Het is niet altijd makkelijk, maar vaak lukt het. Denk aan ouders en pleegouders die samen naar een ouderavond gaan of samen opvoedingsproblemen bespreken.’
De landelijk gebruikte methodiek sluit aan bij de visie van de auteurs van Opgroeien in twee families: elk pleegkind maakt deel uit van een systemisch geheel, met voor iedereen een eigen rol. Erkenning is daarbij een sleutelwoord, aldus Klein Entink. ‘Dat betekent dat je als pleegzorgmedewerker ruimte geeft aan alle emoties die er kunnen zijn, ook verdriet en frustratie.’
Vijf rollen
Klein Entink: ‘We zijn in onze organisatie al langer bezig met een betere samenwerking tussen pleegouders en ouders, omdat we weten dat een goede relatie met de eigen ouders van belang is voor de identiteitsvorming van het kind.’ Samen met Yvonne Aartsen en Gé Haans, gedragsdeskundige in de pleegzorg, schreef Klein Entink het boek Opgroeien in twee families. Daarin brengen ze de vijf belangrijkste rollen in dat proces in beeld: kind, ouder, pleegouder, eigen kinderen en jeugdzorgwerker, zodat iedereen elkaars perspectief leert begrijpen.
Kinderen kunnen zich aan meerdere opvoeders hechten. De ene relatie gaat niet ten koste van de andere, bleek al uit onderzoek van hoogleraar Femmie Juffer. Dat is belangrijk om te beseffen, omdat pleegkinderen bijna allemaal kampen met hechtingsproblemen, en soms ook trauma’s. Door een goede samenwerking tussen pleeggezin en ouders kan er heling optreden.
Aartsen: ‘Dat volwassenen veiligheid bieden, is een voorwaarde voor een hechtingsrelatie. Voor een kind zitten ouders altijd in hoofd en hart, ook als het niet thuis woont. Als een pleegouder daar geen aandacht aan geeft, brengt dat onveiligheid met zich mee. Een pleegkind moet voelen: ik mag van mijn ouders houden, zonder dat dat een breuk veroorzaakt.’
Loyaliteit aan de ouders is volgens Aartsen ‘een zijnsgegeven’, zelfs als de kinderen als baby uit huis zijn geplaatst en er weinig tijd geweest is voor hechting. ‘Het is belangrijk dat pleegouders dat erkennen. Als je daar geen ruimte aan geeft, doet dat afbreuk aan de ontwikkeling van het kind.’
Een goede samenwerking tussen pleegouders en ouders is van groot belang voor een kind, zegt Yvonne Aartsen in aflevering 84 van de podcast Professional vanuit je hart. De sleutel daarvoor ligt bij de pleegouders. Dat is een grote en vaak ingewikkelde opdracht, dus als professional heb je de belangrijke taak om het gesprek te voeren met alle betrokkenen en het begeleiden van de samenwerking. Yvonne Aartsen geeft veel concrete voorbeelden uit haar lange praktijk en haar onderzoek.
Podcast: ‘Het (pleeg)kind brengt z‘n familie mee’
Opgroeien in twee families betekent dat de rollen die ouders en pleegouders toebedeeld krijgen voor iedereen helder zijn. Dat de ouders erkenning krijgen voor het unieke van hun ouderschap dat voort blijft bestaan, ook al wordt hun kind in hoofdzaak door pleegouders opgevoed. Maar ook dat het ouderschap van pleegouders wordt erkend, al is het een ouderschap van andermans kind. Dit boek van Yvonne Aartsen probeert antwoord te geven op de vraag: hoe geef je de samenwerking gestalte en welke eisen stelt dit aan de betrokken hulpverlener?
Het boek is o.a. te bestellen bij uitgeverij SWP.
Boek: Opgroeien in twee families
Naar inhoudsopgave
Naar het volgende artikel
Deel deze pagina
Verwonder, een boek over de ervaringen van Marline Wildeboer met het leven in een gezinshuis. Een boek over liefde geven en liefde krijgen, over vasthouden en weer loslaten.
Het boek Als broers en zussen van Femmie Juffer, Lindy Popma en Monique Steenstra, over samen opgroeien in een pleeggezin, adoptiegezin of gezinshuis. Met twaalf dubbelinterviews met jongeren (14 tot 20 jaar).
Het autobiografische boek Het verborgen meisje van Lily Monori van Dijken, die als 4-jarige meisje in het liefdevolle gezin Van Dijken werd opgenomen. Haar biologische moeder liet haar daar plompverloren achter.
Het gedicht Ik kreeg een kind te leen dat voormalig Dichter des Vaderlands Ester Naomi Perquin in 2017 schreef ter gelegenheid van de Week van de pleegzorg.
Leestips van Yvonne en Marieke
Rieke: ‘Kim woont eigenlijk liever thuis, een boekje van Hijltje Vink, gaat over gedeeld opvoederschap en is heel respectvol naar ouders. Het helpt pleegkinderen om na te denken over hun identiteit.’ Roos: ‘Toen ik ouder werd, kreeg ik meer vragen: waarom zijn de dingen in mijn leven zo gegaan? Het boekje over het pleegkind Kim heeft me geholpen om te begrijpen waarom ik niet thuis kon wonen. Dit boekje gaf me het besef: ik ben ook een beetje Kim.’
Het boek is alleen nog tweedehands en via de bibliotheek verkrijgbaar.
Ik heb het altijd moeilijk gevonden om me ergens thuis te voelen. Als ik bij mijn oom en tante was, miste ik mijn ouders. En als ik bij mijn vader was, miste ik mijn moeder, enzovoort. Het was het altijd nét niet. Ik merk dat dat me nu nog beïnvloedt. Ik woon sinds kort in een studentenwoning en ik vind het ook daar soms moeilijk om me thuis te voelen.
Ik vond het fijn om vanaf mijn 12e bij de gesprekken betrokken te worden. Daardoor kon ik aangeven wat ik wilde, bijvoorbeeld met de bezoekregeling. Liever wat langer op bezoek bij mijn moeder die verder weg woont, en vaker naar mijn vader, maar korter.’
‘Van spanningen tussen mijn ouders en pleegouders heb ik maar weinig meegekregen. Het scheelde ook dat er een voogd tussen hen was geplaatst, waardoor er geen gezeik ontstond. Eerst vond ik de komst van een voogd stom. Ik had al zo’n anders-dan-anderen-gevoel en vroeg me af of mijn pleegouders meer afstand wilden. Maar ik denk dat het heeft geholpen om de band tussen mijn ouders en pleegouders intact te houden.
Ik vond het wel moeilijk omschakelen als ik na een weekend bij mijn vader of - later - bij moeder terugkwam. Het was fijn om daar te zijn, maar ook om thuis te zijn. Mijn pleegouders leken ouders, maar toch voelde ik me altijd anders.
Roos (21): ‘Ik vind het moeilijk om me ergens thuis te voelen’
Leestip van Rieke en Roos
Wat ze goed gedaan hebben als pleeggezin? Dat Roos vanaf haar 12e bij de jaarlijkse evaluaties mocht zijn, is een keerpunt geweest, denkt Rieke. ‘Ze nam toen veel meer zelf de regie. En iedereen besefte nog beter: we zitten hier voor háár.’
Een andere belangrijke stap was dat Roos, met voogd en pleegmoeder erbij, gesprekken ging voeren over haar geschiedenis met haar vader, moeder en zussen. ‘Chapeau voor de ouders, dat ze daaraan meewerkten,’ zegt Rieke. ‘Ik besefte: als je een relatie aangaat met een pleegkind, moet je vanaf het begin ook een relatie met de ouders aangaan, want die zijn onlosmakelijk met je pleegkind verbonden.’
Rieke had achteraf meer moeite kunnen doen, vindt ze zelf. ‘We hadden de ouders meer in de opvoeding kunnen betrekken, bijvoorbeeld bij de schoolkeuze. We informeerden de ouders wel, maar gaven ze nauwelijks een stem.’ Wat zij ook geleerd heeft, is dat je als pleegouder kwetsbaar mag zijn. ‘Vaak loop je ook te klooien. Met het idee dat je het allemaal perfect moet doen, leg je veel druk op jezelf. Mijn advies aan andere pleegouders: laat de ouders van je pleegkind zien dat jij ook niet alles weet.’
Maar, benadrukt ze: het blijft een ingewikkelde situatie, ook voor het pleegkind. ‘Het hoort bij het gezin, maar heeft toch een andere positie dan je eigen kinderen. Omdat het zich vaak anders voelt dan de anderen. “Dat stomme pleegzorggevoel” noemden Roos en ik dat altijd. Dan zeiden we: het is er weer effe. Niet op te lossen, maar je kunt er wel mee leren dealen.’
Marieke Klein Entink:
‘We geven ruimte aan alle emoties die er kunnen zijn, ook verdriet en frustratie’
Pleegmoeder Rieke:
‘Ik besefte: als je een relatie aangaat met een pleegkind, moet je vanaf het begin ook een relatie met de ouders aangaan’
‘Stomme pleegzorggevoel’
Entrea Lindenhout werkt volgens Methodisch Matchen, de methodiek die landelijk gebruikt wordt bij het koppelen van pleegkind en pleeggezin. Waar voorheen alleen het kind kennismaakte met de pleegouders en de ouders soms pas maanden later in beeld kwamen, zijn het nu de ouders en pleegouders die als eersten met elkaar kennismaken. ‘We stimuleren ouders dan om te vertellen op welke manier ze het liefst met de pleegouders willen samenwerken,’ zegt Aartsen. Misschien wil de moeder graag elke ochtend appjes en foto’s en komt er in overleg met de pleegouders een compromis uit. ‘Zo erken je dat ouders een belangrijke rol spelen.’
Pleegzorgmedewerkers van Entrea Lindenhout stimuleren ouders en pleegouders om regelmatig hun samenwerking te bespreken, want op die manier kunnen frustraties, boosheid en verdriet worden voorkomen of verzacht. Klein Entink: ‘Het is niet altijd makkelijk, maar vaak lukt het. Denk aan ouders en pleegouders die samen naar een ouderavond gaan of samen opvoedingsproblemen bespreken.’
De landelijk gebruikte methodiek sluit aan bij de visie van de auteurs van Opgroeien in twee families: elk pleegkind maakt deel uit van een systemisch geheel, met voor iedereen een eigen rol. Erkenning is daarbij een sleutelwoord, aldus Klein Entink. ‘Dat betekent dat je als pleegzorgmedewerker ruimte geeft aan alle emoties die er kunnen zijn, ook verdriet en frustratie.’
Eerst de (pleeg)ouders
Bij alle partijen moet ook voldoende aandacht zijn voor het perspectief bij een uithuisplaatsing: hoe lang gaat die duren en onder welke voorwaarden? Zodat kinderen en ouders weten waar ze aan toe zijn. Aartsen: ‘Voor kinderen helpt het om zich te hechten, en voor ouders helpt een duidelijk perspectief om samen met de pleegouders invulling te gaan geven aan gedeeld opvoederschap. Want ouders blijven altijd de ouders van het kind.’
Dat perspectief was in het pleeggezin van Roos niet altijd duidelijk. De OTS en de uithuisplaatsing moesten jaarlijks getoetst worden. Rieke: ‘Dat gaf elke keer onrust: blijft Roos wel of niet bij ons? Om rust te brengen hebben wij als pleegouders ervoor gekozen om een ontheffing van het ouderlijk gezag aan te vragen en gezag te laten uitoefenen via een voogdij-instelling. Nadrukkelijk niet via ons als pleegouders, want dat zou de bestaande spanningen in het contact tussen ons en de ouders alleen maar vergroten.’
Yvonne Aartsen:
‘Een pleegkind moet voelen: ik mag van mijn ouders houden, zonder dat dat een breuk veroorzaakt’
Perpectief
Klein Entink: ‘We zijn in onze organisatie al langer bezig met een betere samenwerking tussen pleegouders en ouders, omdat we weten dat een goede relatie met de eigen ouders van belang is voor de identiteitsvorming van het kind.’ Samen met Yvonne Aartsen en Gé Haans, gedragsdeskundige in de pleegzorg, schreef Klein Entink het boek Opgroeien in twee families. Daarin brengen ze de vijf belangrijkste rollen in dat proces in beeld: kind, ouder, pleegouder, eigen kinderen en jeugdzorgwerker, zodat iedereen elkaars perspectief leert begrijpen.
Kinderen kunnen zich aan meerdere opvoeders hechten. De ene relatie gaat niet ten koste van de andere, bleek al uit onderzoek van hoogleraar Femmie Juffer. Dat is belangrijk om te beseffen, omdat pleegkinderen bijna allemaal kampen met hechtingsproblemen, en soms ook trauma’s. Door een goede samenwerking tussen pleeggezin en ouders kan er heling optreden.
Aartsen: ‘Dat volwassenen veiligheid bieden, is een voorwaarde voor een hechtingsrelatie. Voor een kind zitten ouders altijd in hoofd en hart, ook als het niet thuis woont. Als een pleegouder daar geen aandacht aan geeft, brengt dat onveiligheid met zich mee. Een pleegkind moet voelen: ik mag van mijn ouders houden, zonder dat dat een breuk veroorzaakt.’
Loyaliteit aan de ouders is volgens Aartsen ‘een zijnsgegeven’, zelfs als de kinderen als baby uit huis zijn geplaatst en er weinig tijd geweest is voor hechting. ‘Het is belangrijk dat pleegouders dat erkennen. Als je daar geen ruimte aan geeft, doet dat afbreuk aan de ontwikkeling van het kind.’
Vijf rollen
Marieke Klein Entink:
‘Een goede relatie met de eigen ouders is van belang voor de identiteitsvorming van het kind’
‘In ons werk merken we regelmatig dat ouders en pleegouders het lastig vinden om met elkaar samen te werken doordat ze elkaars emoties niet altijd goed begrijpen, of daar geen ruimte voor hebben,’ vertelt Marieke Klein Entink, beleidsadviseur pleegzorg en net als Aartsen onderzoeker bij Entrea Lindenhout. ‘Dat is jammer, want een goede relatie tussen beiden geeft het kind de ruimte om zich te ontwikkelen. Kinderen zijn met onzichtbare draden verweven met hun ouders. Bij een goedlopende samenwerking krijgen kinderen een positieve identificatie met hun ouders; hun ouders doen er toe, blijven in hun leven.’
Uit eigen onderzoek van Entrea Lindenhout blijkt dat pleegouders vaak enige reserve houden, uit angst om de unieke positie van ouders aan te tasten. ‘Terwijl de ouders in ons onderzoek pleegouders juist als het ware toestemming geven om van hun kind te houden alsof het hun eigen kinderen zijn, ook als ze boos en verdrietig zijn over de uithuisplaatsing.’
Samenwerken
Iets minder dan de helft van de Nederlandse pleegkinderen wordt, zoals Roos, in een gezin binnen het eigen netwerk geplaatst. Zo'n plek is tijdelijk of tot de volwassenheid. Wanneer besloten wordt dat een kind door omstandigheden niet thuis kan opgroeien, is daar vaak al een intensief voortraject van gezinshulp aan voorafgegaan. Uithuisplaatsing komt pas in beeld als alle andere mogelijkheden geprobeerd zijn en er ernstige risico’s zijn voor de veiligheid of ontwikkeling van een kind.
‘Wij onderzoeken dan of er een goede match is,’ vertelt Yvonne Aartsen, coördinator pleegzorg en onderzoeker bij Entrea Lindenhout. ‘Daarbij kijken we of het gezin voldoende draagkracht heeft en of de potentiële pleegouders kunnen aansluiten bij het kind in kwestie.’
Plek zoeken
Dat het om een familieplaatsing ging, maakte het tegelijkertijd makkelijk en ingewikkeld. Makkelijk, omdat de gezinnen elkaar kenden. Moeilijk, omdat ouders en pleegouders elkaar regelmatig tegenkwamen en dan geconfronteerd werden met ingewikkelde keuzes. ‘Een simpel voorbeeld waren de familiedagen,’ vertelt Rieke. ‘Na afloop ging Roos met ons mee naar huis. Maar we zagen dat dat pijnlijk was voor haar ouders. Daarom hebben we met z’n allen besloten dat ze na een familiedag altijd met haar vader of moeder mee naar huis zou gaan, niet met ons.’
Makkelijk én ingewikkeld
Roos’ ouders waren gescheiden. Haar moeder kwam eens per drie maanden in het pleeggezin op bezoek. En Roos ging eens in de zes weken naar haar vader. ‘Wij haalden haar nooit op en hij bracht haar altijd zelf terug,’ vertelt Rieke. ‘Anders haal je het kind uit haar vaders huis weg en ook een kind voelt dat. Dat luistert allemaal nauw.’
Een ander gevoelig punt was de naamzegging. ‘Ik weet nog dat ik Roos als klein kind hielp bij het schrijven van haar wekelijkse brief aan haar moeder, en dat ik schreef: “Lieve mama…” – met haar roepnaam erachter,’ vertelt Rieke. ‘Maar haar moeder attendeerde me erop dat er maar één mama bestond en die toevoeging van haar naam dus niet nodig was.’
Het luistert nauw
Rieke werkte zelf in de jeugdzorg toen ze door haar eigen familie werd gevraagd of ze haar 3-jarige nichtje Roos wilde opnemen. De ouders van Roos waren om uiteenlopende redenen niet in staat om hun dochter te verzorgen. Al toen Roos 9 maanden oud was, werd ze tijdelijk in een netwerkgezin geplaatst. Nu zocht de gezinsvoogd, die vanwege een ondertoezichtstelling (OTS) bij het gezin betrokken was, naar een nieuwe, langdurige plaatsing.
‘We zeiden ja, op voorwaarde van een toestemmingsgesprek met de ouders,’ vertelt Rieke. Dat had formeel niet gehoeven, maar door haar werk weet ze hoe belangrijk het is dat beide ouders emotionele toestemming geven voor een plaatsing. ‘Dat is een belangrijke voorwaarde voor een pleegkind om te groeien.’
8 min.
Annette Wiesman
Studio Vonq
in de praktijk
Een pleegkind groeit op in twee gezinnen. Alleen als de relatie tussen ouders en pleegouders goed is, kan het kind zich optimaal ontwikkelen. Daarvoor is erkenning voor elkaars ingewikkelde emoties nodig, zeggen pleegzorg-experts Yvonne Aartsen en Marieke Klein Entink. Maar dat blijkt niet altijd makkelijk.
‘Een relatie met een pleegkind betekent een relatie met de ouders’