achtergrond
Auteur: Jasper van den Bovenkamp | Leestijd: 8 minuten
Wat weten we eigenlijk over de gevolgen van een scheiding voor kinderen? Een dubbelinterview met klinisch pedagoog en echtscheidingsdeskundige Liesbeth Groenhuijsen en orthopedagoog en onderzoeker Rianne van Dijk.
‘De scheidingspijn van kinderen is niet altijd zichtbaar’
Bronnen: Factsheet Scheidingen 2019, gerechtelijke procedures en gesubsidieerde rechtsbijstand, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum / R.K. Raley, M.M. Sweeney, Divorce, Repartnering, and Stepfamilies: A Decade in Review, Journal of Marriage and Family, 2020 / Z. Rejaän, I.E. van der Valk, S. Branje, Postdivorce Coparenting Patterns and Relations With Adolescent Adjustment, Journal of Family Issues, 2021
Zowel Groenhuijsen als Van Dijk merkt dat de stem van het kind de afgelopen jaren zwaarder is gaan wegen. Van Dijk: ‘Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat kinderen er baat bij hebben meer gehoord te worden tijdens en na een scheiding. Er worden veel beslissingen over en voor hen genomen. Vanuit de theorie wordt verwacht dat kinderen meer autonomie ervaren wanneer ze daarbij worden betrokken. Maar er schuilt ook een risico in het overvragen van kinderen. Bijvoorbeeld dat ze zich tussen ouders in voelen staan, of dat ze zich niet vrij voelen in het uiten van hun eigen wensen en gevoelens. Er is daarom meer onderzoek nodig. Dat zal onder andere beter in kaart moeten brengen hoe kinderen in verschillende contexten op dit moment worden betrokken bij de beslissingen rondom en na een scheiding, op welke manier dit gerelateerd is aan het welzijn van kinderen, maar ook of dit verschilt voor kinderen bijvoorbeeld op basis van hun leeftijd en sekse, hun persoonlijkheidskenmerken en hun culturele achtergrond.’
De stem van het kind
Dat we na een scheiding uitgaan van behoud van gezag bij beide ouders en een goede verdeling van de zorg, is op zich een goed uitgangspunt. ‘Maar er gaat ook veel mis en daar zijn kinderen de dupe van,’ zegt Groenhuijsen, die als gedragsdeskundige bij de Raad voor de Kinderbescherming jarenlang dicht bij het vuur zat. In de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (2009) staat dat kinderen recht hebben op een gelijkwaardige opvoeding en verzorging door beide ouders. ‘Ik ben blij dat er “gelijkwaardig” staat en niet “gelijk”, want de zorg voor kinderen kun je niet kwantificeren. Soms is het beter dat de ene ouder een groter deel van de zorg op zich neemt dan de andere.’
In de praktijk wordt de wet wel vaak omgebogen naar het dogma van ‘ieder de helft’, zegt Groenhuijsen. ‘Door rechters, advocaten, jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, en ook door ouders zelf. Maar die fifty-fiftynorm is echt nergens op gebaseerd en leidt zeer geregeld tot een regeling die niet in het voordeel van het kind uitpakt.’
In haar nieuwe boek Rechtspraak-Kromspraak bepleit Groenhuijsen een andere route. ‘We moeten beginnen met bekijken over welk kind het gaat, hoe oud het is, welke persoonlijkheid het heeft, wat zijn opvoedingsvraag is, hoe zijn relatie met elk van de ouders is, en naar wat de ouders kunnen bieden in tijd, kwaliteit, kwantiteit en verzorging. Pas als je dat allemaal weet, kun je een besluit nemen over de zorgverdeling. Dat is het slotstuk, de conclusie die je trekt nadat je de hele situatie in kaart hebt gebracht.’
Het fiftyfifty-dogma
Liesbeth Groenhuijsen: ‘Er is samenhang tussen het ervaren van een loyaliteitsconflict en depressieve of angstgevoelens’
Krijgt een ouder een nieuwe levenspartner, dan wordt een kind vaak opgenomen in een nieuw, samengesteld gezin. Soms gebeurt dat zelfs bij beide ouders en leeft het kind in twee nieuwe gezinnen, beide parttime. Welke gevolgen heeft dat voor een kind? Groenhuijsen: ‘Het kan goed uitpakken. Stiefbroers en -zussen kunnen het soms goed met elkaar vinden, en kinderen kunnen een goede band met hun stiefouder ontwikkelen waar de relatie met hun eigen ouders te wensen overliet. Dat kan echt helend werken. Maar het gaat zelden vanzelf; het vergt echt opvoederschap-plus, het vereist veel stuurmanskunst en inspanning.’
Wanneer die inzet ontbreekt, kan de situatie er voor kinderen een stuk minder rooskleurig uitzien, zegt Groenhuijsen. Ze noemt het voorbeeld van een meisje van 9 jaar, dat in een klas zat waar ‘clubjes’ waren gevormd van leuke en stomme kinderen. De vader van dit meisje knoopte op een dag een relatie aan met een moeder van een van de ‘stomme’ kinderen, en na verloop van tijd gingen ze zelfs samenwonen. Lang verhaal kort: het werd geen gezellige bonusfamilie. ‘Dit soort problemen,’ zegt Groenhuijsen, ‘leidt er vaak mede toe dat die door de ouders zo gewenste en gedroomde samenstelling er niet van komt, en dat men de oorlog in huis haalt.’
‘Bovendien,’ zegt de klinisch pedagoog, ‘loopt 60 procent van de nieuwe relaties uit op een nieuwe scheiding. Voor kinderen is dat killing. Daarom raden we ouders aan om bij het aangaan van een nieuwe relatie te kijken naar de mate waarin je kind er klaar voor is. Wanneer je je nieuwe partner voorstelt terwijl je kind de scheiding nog niet heeft verwerkt, kan de woede zich op hem of haar richten. Dat kun je voorkomen door langer te wachten.’
Heeft een scheiding ook invloed op de relaties tussen de kinderen onderling? Groenhuijsen kent onderzoek dat laat zien dat broers en zussen elkaar in de regel niet opzoeken om te praten over de problemen. Wel zouden ze vaak steun beleven aan het feit dat ze de echtscheiding van hun ouders samen doormaken.
Of de kwaliteit van de relaties tussen broers en zussen van invloed is op hoe zij de scheiding van hun ouders ervaren, daar is gek genoeg niet veel onderzoek naar gedaan, zegt Van Dijk. ‘Wel weten we dat broers en zussen zowel vaker ruzie rapporteren als meer steun en warmte, vergeleken met kinderen in intacte gezinnen. In een van onze recente onderzoeken kwam naar voren dat met name steun van een broer of zus gerelateerd is aan minder externaliserende problemen en een beter zelfvertrouwen van kinderen. Maar die steun kon een gebrekkige ouder-kindrelatie niet vervangen of compenseren.’
Groenhuijsen maakt zich grote zorgen over de impact van een scheiding op heel jonge kinderen. ‘Ik zou een scheiding van ouders met kinderen tot een jaar of 2 veel sterker willen afraden dan we nu doen. De eerste levensjaren zijn óntzettend belangrijk voor hun hechting en hun ontwikkeling. Daarbij zijn die kleintjes enorm kwetsbaar; als je onder in hun plantje iets kapotmaakt gaat het steeltje scheefgroeien.’
In haar praktijk heeft ze dat vaak zien gebeuren. ‘Een jochie had twee grotere poppetjes bij een kleiner poppetje neergezet. Ik vroeg: “Wat doen die twee?” Waarop hij zei: “Ze lachen naar het kleine poppetje.” Als jong kind had hij geen enkele herinnering aan twee ouders die er samen voor hem waren geweest, die hem samen hadden gewild. Het was zo’n verlangend spel, ik vond dat heel aangrijpend.’
Groenhuijsen komt ook tegen dat ouders onvrede over de ex-partner uitspelen via het kind: ‘Een meisje van wie de moeder nonchalante kleding kocht bij de kringloop en de vader dure designkleren, moest zich bij aankomst bij haar vader altijd eerst douchen en omkleden.’
Van Dijk vult aan: ‘In een van onze onderzoeken bleek dat er samenhang is tussen het ervaren van een loyaliteitsconflict bij kinderen en depressieve of angstgevoelens. Jongeren kunnen echt een bepaalde last met zich meedragen. Veel onderzoek gaat over gevolgen zoals probleemgedrag of teruglopende schoolprestaties, maar kinderen kunnen ook scheidingspijn ervaren. Dit is niet altijd goed zichtbaar voor de omgeving, maar het heeft wel invloed op het welzijn van kinderen.’
Wat Groenhuijsen in haar praktijk geregeld tegenkomt, is het fenomeen van ‘het gescheiden kind’. Ze doelt op kinderen die door loyaliteit aan beide ouders zelf verscheurd raken. Omdat het kiezen zelf als gevaarlijk wordt ervaren, durven ze zich over steeds minder zaken nog uit te spreken. Ze ziet dat bijvoorbeeld terug als ze een kind zichzelf laat tekenen en er dan een heel klein, friemelig poppetje verschijnt in een hoekje van een groot vel papier. Of als een kind zegt dat het geen lievelingskleur heeft. Want de slaapkamer bij mama is rood en bij papa blauw. Als het dan een van de kleuren als favoriet noemt, voelt dat als verraad aan een van de ouders.
Opvoederschap-plus
Broers en zussen
Groot verlangen
Loyaliteitsconflicten
Niet de scheiding an sich, maar alles wat de kinderen daar rondom meemaken – de conflicten, interventie van hulpverleners, het proces met advocaten en allerhande praktische problemen tijdens en na de scheiding – bepalen volgens Groenhuijsen en Van Dijk de impact ervan. Hoe een kind dit allemaal beleeft, is afhankelijk van drie factoren, zegt Van Dijk.
- De omgeving. Een solide financiële basis, een steunend netwerk, goede interventiemogelijkheden: dat soort zaken geldt in de regel als helpend bij een ordentelijke scheiding.
- De gezinsrelaties. Dat gaat bijvoorbeeld over de ouder-kindrelatie. Van Dijk: ‘Oudere kinderen wordt soms sneller gevraagd om emotionele steun of om bepaalde taken in het gezin over te nemen, dan spreek je van parentificatie.’ Daarnaast ziet ze ook triangulatie: ouders die een coalitie proberen te vormen met hun kind, waarbij ze de andere ouder proberen buiten te sluiten.’
Ook opvoedkwaliteit speelt een rol, en hoe je als ouders, broers en zussen met elkaar omgaat. Van Dijk: ‘Als ouders respect voor elkaar hebben en een constructieve houding laten zien, verkleint dat de kans op problemen bij kinderen. Spelen er daarentegen negatieve en disfunctionele gezinsprocessen, dan kunnen kinderen zich juist schuldig gaan voelen over een scheiding, of verantwoordelijk voor het welzijn van hun ouders.’ - Het kind zelf. Het temperament en de leeftijd kunnen ook meespelen in de wijze waarop het kind een scheiding beleeft. Van Dijk: ‘Zeer jonge kinderen kunnen hechtingsproblemen ontwikkelen, of een verhoogde gevoeligheid voor stress, terwijl oudere kinderen eerder probleemgedrag laten zien of een verstoorde concentratie op school.’
3 belangrijke factoren
Rianne van Dijk: ‘Bij 20 procent van de kinderen houden de problemen langer dan twee jaar aan’
Grote verschillen
Gemiddeld hebben kinderen van gescheiden ouders een verhoogde kans op internaliserende problemen als depressieve en angstige gevoelens. Daarnaast worden vaker agressie en opstandig gedrag gerapporteerd, dus externaliserende problemen. ‘Bij de meeste kinderen spelen deze problemen tot ongeveer twee jaar na de scheiding; bij 20 procent houden ze langer aan.’ Daarbij is het zo dat kinderen van gescheiden gezinnen oververtegenwoordigd zijn in de jeugdzorg en in jeugdbeschermingszaken.
Liesbeth Groenhuijsen wijst ook nog op gevolgen op nog langere termijn. ‘Wat steeds uit onderzoek naar voren komt, is dat partners van wie de beide ouders gescheiden zijn een dubbel zo grote kans hebben zelf ook weer te scheiden.’
Orthopedagoog Rianne van Dijk doet onderzoek naar gezinsrelaties na scheiding en bekijkt de thematiek dus vanuit een wetenschappelijk perspectief. Ze benadrukt dat er grote verschillen zijn tussen kinderen van gescheiden ouders. Waar het ene kind aanzienlijke problemen ervaart, heeft het andere nauwelijks last van de scheiding. Er wordt daarom uitgegaan van gemiddelden.
‘Dat duurt meestal zo lang als de conflicten tussen de ex-partners duren. Boosheid is een onderdeel van het proces van rouw en heling dat de ouders doormaken. Dat proces heeft tijd nodig. De menselijke geest laat zich niet opjagen. Dat is voor de kinderen triest, want juist in de periode dat ze extra steun nodig hebben, neemt de betrokkenheid van hun ouders af.’
Niet voor niets geldt de scheiding van ouders als een Adverse Childhood Experience (ACE), een ingrijpende jeugdervaring. Ingrijpend is die op allerlei manieren, zegt Groenhuijsen. Zo lopen de opvoedkwaliteiten van ouders na een scheiding terug. Ze wijst op onderzoek waaruit blijkt dat de responsiviteit en sensitiviteit van ouders na een scheiding afnemen.
Dit document van het Nederlands Jeugdinstituut en de Universiteit Utrecht biedt handzame richtlijnen om de ‘harde klappen’ te verzachten of zelfs te voorkomen.
Klinisch pedagoog Liesbeth Groenhuijsen las ooit in een boek over ervaringen van kinderen: ‘Toen mijn ouders gingen scheiden, was mijn kindertijd voorbij.’ Volgens Groenhuijsen kun je de impact op kinderen niet kernachtiger samenvatten. ‘Als kind vraag je je niet af waarom je woont in het huis waar je woont en waarom je ouders je ouders zijn. Het zijn vanzelfsprekendheden. Ze zorgen mede voor de veilige en vertrouwde basis die het nodig heeft om zich op een gezonde manier te kunnen ontwikkelen.’
Als die basis wegvalt, gaat er een hoop op de helling, zegt Groenhuijsen. ‘Ouders worden voor hun kinderen twee nieuwe mensen. Ze beginnen in zekere zin opnieuw en gaan zich daarom onderscheiden. Vaak onbewust proberen ze weer meer te gaan lijken op hun jongere zelf, de persoon die ze waren voordat ze hun leven gingen delen met de inmiddels ex-partner. Dat wordt versterkt als de ouder weer verliefd wordt. Voor kinderen is al die verandering verwarrend. Ze verliezen in veel gevallen hun huis, hun buurt, opa’s en oma’s en dan ook nog hun ouders zoals ze die kenden. Kinderen hebben in de regel nog niet voldoende basis om dit allemaal te verwerken. De klappen komen hard aan.’
Orthopedagoog Rianne van Dijk rondt binnenkort haar promotieonderzoek af naar gezinsrelaties en het psychosociaal functioneren van kinderen in gezinnen met ouders die recent scheidden. Ze werkt bij de afdeling orthopedagogiek van de faculteit Sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht.
Liesbeth Groenhuijsen is klinisch pedagoog met een praktijk voor hulp aan gezinnen bij echtscheiding. Ze is een veelgevraagd spreker en docent en lid van het opvoedpanel van NRC. Groenhuijsen publiceerde over echtscheiding en de impact hiervan op kinderen. In mei verscheen haar nieuwste boek: Rechtspraak-Kromspraak, Beslissen over kinderen na scheiding.
Liesbeth Groenhuijsen: ‘Juist wanneer de kinderen extra steun nodig hebben, neemt de betrokkenheid van de ouders af’
Opvoedkwaliteiten
‘De scheidingspijn van kinderen is niet altijd zichtbaar’
Wat weten we eigenlijk over de gevolgen van een scheiding voor kinderen? Een dubbelinterview met klinisch pedagoog en echtscheidingsdeskundige Liesbeth Groenhuijsen en orthopedagoog en onderzoeker Rianne van Dijk.
Auteur: Jasper van den Bovenkamp | Leestijd: 8 minuten
achtergrond
Bronnen: Factsheet Scheidingen 2019, gerechtelijke procedures en gesubsidieerde rechtsbijstand, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum / R.K. Raley, M.M. Sweeney, Divorce, Repartnering, and Stepfamilies: A Decade in Review, Journal of Marriage and Family, 2020 / Z. Rejaän, I.E. van der Valk, S. Branje, Postdivorce Coparenting Patterns and Relations With Adolescent Adjustment, Journal of Family Issues, 2021
Zowel Groenhuijsen als Van Dijk merkt dat de stem van het kind de afgelopen jaren zwaarder is gaan wegen. Van Dijk: ‘Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat kinderen er baat bij hebben meer gehoord te worden tijdens en na een scheiding. Er worden veel beslissingen over en voor hen genomen. Vanuit de theorie wordt verwacht dat kinderen meer autonomie ervaren wanneer ze daarbij worden betrokken. Maar er schuilt ook een risico in het overvragen van kinderen. Bijvoorbeeld dat ze zich tussen ouders in voelen staan, of dat ze zich niet vrij voelen in het uiten van hun eigen wensen en gevoelens. Er is daarom meer onderzoek nodig. Dat zal onder andere beter in kaart moeten brengen hoe kinderen in verschillende contexten op dit moment worden betrokken bij de beslissingen rondom en na een scheiding, op welke manier dit gerelateerd is aan het welzijn van kinderen, maar ook of dit verschilt voor kinderen bijvoorbeeld op basis van hun leeftijd en sekse, hun persoonlijkheidskenmerken en hun culturele achtergrond.’
De stem van het kind
Dat we na een scheiding uitgaan van behoud van gezag bij beide ouders en een goede verdeling van de zorg, is op zich een goed uitgangspunt. ‘Maar er gaat ook veel mis en daar zijn kinderen de dupe van,’ zegt Groenhuijsen, die als gedragsdeskundige bij de Raad voor de Kinderbescherming jarenlang dicht bij het vuur zat. In de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (2009) staat dat kinderen recht hebben op een gelijkwaardige opvoeding en verzorging door beide ouders. ‘Ik ben blij dat er “gelijkwaardig” staat en niet “gelijk”, want de zorg voor kinderen kun je niet kwantificeren. Soms is het beter dat de ene ouder een groter deel van de zorg op zich neemt dan de andere.’
In de praktijk wordt de wet wel vaak omgebogen naar het dogma van ‘ieder de helft’, zegt Groenhuijsen. ‘Door rechters, advocaten, jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, en ook door ouders zelf. Maar die fifty-fiftynorm is echt nergens op gebaseerd en leidt zeer geregeld tot een regeling die niet in het voordeel van het kind uitpakt.’
In haar nieuwe boek Rechtspraak-Kromspraak bepleit Groenhuijsen een andere route. ‘We moeten beginnen met bekijken over welk kind het gaat, hoe oud het is, welke persoonlijkheid het heeft, wat zijn opvoedingsvraag is, hoe zijn relatie met elk van de ouders is, en naar wat de ouders kunnen bieden in tijd, kwaliteit, kwantiteit en verzorging. Pas als je dat allemaal weet, kun je een besluit nemen over de zorgverdeling. Dat is het slotstuk, de conclusie die je trekt nadat je de hele situatie in kaart hebt gebracht.’
Het fiftyfifty-dogma
Krijgt een ouder een nieuwe levenspartner, dan wordt een kind vaak opgenomen in een nieuw, samengesteld gezin. Soms gebeurt dat zelfs bij beide ouders en leeft het kind in twee nieuwe gezinnen, beide parttime. Welke gevolgen heeft dat voor een kind? Groenhuijsen: ‘Het kan goed uitpakken. Stiefbroers en -zussen kunnen het soms goed met elkaar vinden, en kinderen kunnen een goede band met hun stiefouder ontwikkelen waar de relatie met hun eigen ouders te wensen overliet. Dat kan echt helend werken. Maar het gaat zelden vanzelf; het vergt echt opvoederschap-plus, het vereist veel stuurmanskunst en inspanning.’
Wanneer die inzet ontbreekt, kan de situatie er voor kinderen een stuk minder rooskleurig uitzien, zegt Groenhuijsen. Ze noemt het voorbeeld van een meisje van 9 jaar, dat in een klas zat waar ‘clubjes’ waren gevormd van leuke en stomme kinderen. De vader van dit meisje knoopte op een dag een relatie aan met een moeder van een van de ‘stomme’ kinderen, en na verloop van tijd gingen ze zelfs samenwonen. Lang verhaal kort: het werd geen gezellige bonusfamilie. ‘Dit soort problemen,’ zegt Groenhuijsen, ‘leidt er vaak mede toe dat die door de ouders zo gewenste en gedroomde samenstelling er niet van komt, en dat men de oorlog in huis haalt.’
‘Bovendien,’ zegt de klinisch pedagoog, ‘loopt 60 procent van de nieuwe relaties uit op een nieuwe scheiding. Voor kinderen is dat killing. Daarom raden we ouders aan om bij het aangaan van een nieuwe relatie te kijken naar de mate waarin je kind er klaar voor is. Wanneer je je nieuwe partner voorstelt terwijl je kind de scheiding nog niet heeft verwerkt, kan de woede zich op hem of haar richten. Dat kun je voorkomen door langer te wachten.’
Opvoederschap-plus
Heeft een scheiding ook invloed op de relaties tussen de kinderen onderling? Groenhuijsen kent onderzoek dat laat zien dat broers en zussen elkaar in de regel niet opzoeken om te praten over de problemen. Wel zouden ze vaak steun beleven aan het feit dat ze de echtscheiding van hun ouders samen doormaken.
Of de kwaliteit van de relaties tussen broers en zussen van invloed is op hoe zij de scheiding van hun ouders ervaren, daar is gek genoeg niet veel onderzoek naar gedaan, zegt Van Dijk. ‘Wel weten we dat broers en zussen zowel vaker ruzie rapporteren als meer steun en warmte, vergeleken met kinderen in intacte gezinnen. In een van onze recente onderzoeken kwam naar voren dat met name steun van een broer of zus gerelateerd is aan minder externaliserende problemen en een beter zelfvertrouwen van kinderen. Maar die steun kon een gebrekkige ouder-kindrelatie niet vervangen of compenseren.’
Broers en zussen
Groenhuijsen maakt zich grote zorgen over de impact van een scheiding op heel jonge kinderen. ‘Ik zou een scheiding van ouders met kinderen tot een jaar of 2 veel sterker willen afraden dan we nu doen. De eerste levensjaren zijn óntzettend belangrijk voor hun hechting en hun ontwikkeling. Daarbij zijn die kleintjes enorm kwetsbaar; als je onder in hun plantje iets kapotmaakt gaat het steeltje scheefgroeien.’
In haar praktijk heeft ze dat vaak zien gebeuren. ‘Een jochie had twee grotere poppetjes bij een kleiner poppetje neergezet. Ik vroeg: “Wat doen die twee?” Waarop hij zei: “Ze lachen naar het kleine poppetje.” Als jong kind had hij geen enkele herinnering aan twee ouders die er samen voor hem waren geweest, die hem samen hadden gewild. Het was zo’n verlangend spel, ik vond dat heel aangrijpend.’
Groot verlangen
Groenhuijsen komt ook tegen dat ouders onvrede over de ex-partner uitspelen via het kind: ‘Een meisje van wie de moeder nonchalante kleding kocht bij de kringloop en de vader dure designkleren, moest zich bij aankomst bij haar vader altijd eerst douchen en omkleden.’
Van Dijk vult aan: ‘In een van onze onderzoeken bleek dat er samenhang is tussen het ervaren van een loyaliteitsconflict bij kinderen en depressieve of angstgevoelens. Jongeren kunnen echt een bepaalde last met zich meedragen. Veel onderzoek gaat over gevolgen zoals probleemgedrag of teruglopende schoolprestaties, maar kinderen kunnen ook scheidingspijn ervaren. Dit is niet altijd goed zichtbaar voor de omgeving, maar het heeft wel invloed op het welzijn van kinderen.’
Liesbeth Groenhuijsen: ‘Er is samenhang tussen het ervaren van een loyaliteitsconflict en depressieve of angstgevoelens’
Wat Groenhuijsen in haar praktijk geregeld tegenkomt, is het fenomeen van ‘het gescheiden kind’. Ze doelt op kinderen die door loyaliteit aan beide ouders zelf verscheurd raken. Omdat het kiezen zelf als gevaarlijk wordt ervaren, durven ze zich over steeds minder zaken nog uit te spreken. Ze ziet dat bijvoorbeeld terug als ze een kind zichzelf laat tekenen en er dan een heel klein, friemelig poppetje verschijnt in een hoekje van een groot vel papier. Of als een kind zegt dat het geen lievelingskleur heeft. Want de slaapkamer bij mama is rood en bij papa blauw. Als het dan een van de kleuren als favoriet noemt, voelt dat als verraad aan een van de ouders.
Loyaliteitsconflicten
Niet de scheiding an sich, maar alles wat de kinderen daar rondom meemaken – de conflicten, interventie van hulpverleners, het proces met advocaten en allerhande praktische problemen tijdens en na de scheiding – bepalen volgens Groenhuijsen en Van Dijk de impact ervan. Hoe een kind dit allemaal beleeft, is afhankelijk van drie factoren, zegt Van Dijk.
- De omgeving. Een solide financiële basis, een steunend netwerk, goede interventiemogelijkheden: dat soort zaken geldt in de regel als helpend bij een ordentelijke scheiding.
- De gezinsrelaties. Dat gaat bijvoorbeeld over de ouder-kindrelatie. Van Dijk: ‘Oudere kinderen wordt soms sneller gevraagd om emotionele steun of om bepaalde taken in het gezin over te nemen, dan spreek je van parentificatie.’ Daarnaast ziet ze ook triangulatie: ouders die een coalitie proberen te vormen met hun kind, waarbij ze de andere ouder proberen buiten te sluiten.’
Ook opvoedkwaliteit speelt een rol, en hoe je als ouders, broers en zussen met elkaar omgaat. Van Dijk: ‘Als ouders respect voor elkaar hebben en een constructieve houding laten zien, verkleint dat de kans op problemen bij kinderen. Spelen er daarentegen negatieve en disfunctionele gezinsprocessen, dan kunnen kinderen zich juist schuldig gaan voelen over een scheiding, of verantwoordelijk voor het welzijn van hun ouders.’ - Het kind zelf. Het temperament en de leeftijd kunnen ook meespelen in de wijze waarop het kind een scheiding beleeft. Van Dijk: ‘Zeer jonge kinderen kunnen hechtingsproblemen ontwikkelen, of een verhoogde gevoeligheid voor stress, terwijl oudere kinderen eerder probleemgedrag laten zien of een verstoorde concentratie op school.’
3 belangrijke factoren
Gemiddeld hebben kinderen van gescheiden ouders een verhoogde kans op internaliserende problemen als depressieve en angstige gevoelens. Daarnaast worden vaker agressie en opstandig gedrag gerapporteerd, dus externaliserende problemen. ‘Bij de meeste kinderen spelen deze problemen tot ongeveer twee jaar na de scheiding; bij 20 procent houden ze langer aan.’ Daarbij is het zo dat kinderen van gescheiden gezinnen oververtegenwoordigd zijn in de jeugdzorg en in jeugdbeschermingszaken.
Liesbeth Groenhuijsen wijst ook nog op gevolgen op nog langere termijn. ‘Wat steeds uit onderzoek naar voren komt, is dat partners van wie de beide ouders gescheiden zijn een dubbel zo grote kans hebben zelf ook weer te scheiden.’
Rianne van Dijk: ‘Bij 20 procent van de kinderen houden de problemen langer dan twee jaar aan’
Orthopedagoog Rianne van Dijk doet onderzoek naar gezinsrelaties na scheiding en bekijkt de thematiek dus vanuit een wetenschappelijk perspectief. Ze benadrukt dat er grote verschillen zijn tussen kinderen van gescheiden ouders. Waar het ene kind aanzienlijke problemen ervaart, heeft het andere nauwelijks last van de scheiding. Er wordt daarom uitgegaan van gemiddelden.
Grote verschillen
‘Dat duurt meestal zo lang als de conflicten tussen de ex-partners duren. Boosheid is een onderdeel van het proces van rouw en heling dat de ouders doormaken. Dat proces heeft tijd nodig. De menselijke geest laat zich niet opjagen. Dat is voor de kinderen triest, want juist in de periode dat ze extra steun nodig hebben, neemt de betrokkenheid van hun ouders af.’
Liesbeth Groenhuijsen: ‘Juist wanneer de kinderen extra steun nodig hebben, neemt de betrokkenheid van de ouders af’
Niet voor niets geldt de scheiding van ouders als een Adverse Childhood Experience (ACE), een ingrijpende jeugdervaring. Ingrijpend is die op allerlei manieren, zegt Groenhuijsen. Zo lopen de opvoedkwaliteiten van ouders na een scheiding terug. Ze wijst op onderzoek waaruit blijkt dat de responsiviteit en sensitiviteit van ouders na een scheiding afnemen.
Opvoedkwaliteiten
Orthopedagoog Rianne van Dijk rondt binnenkort haar promotieonderzoek af naar gezinsrelaties en het psychosociaal functioneren van kinderen in gezinnen met ouders die recent scheidden. Ze werkt bij de afdeling orthopedagogiek van de faculteit Sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht.
Liesbeth Groenhuijsen is klinisch pedagoog met een praktijk voor hulp aan gezinnen bij echtscheiding. Ze is een veelgevraagd spreker en docent en lid van het opvoedpanel van NRC. Groenhuijsen publiceerde over echtscheiding en de impact hiervan op kinderen. In mei verscheen haar nieuwste boek: Rechtspraak-Kromspraak, Beslissen over kinderen na scheiding.
Dit document van het Nederlands Jeugdinstituut en de Universiteit Utrecht biedt handzame richtlijnen om de ‘harde klappen’ te verzachten of zelfs te voorkomen.
Klinisch pedagoog Liesbeth Groenhuijsen las ooit in een boek over ervaringen van kinderen: ‘Toen mijn ouders gingen scheiden, was mijn kindertijd voorbij.’ Volgens Groenhuijsen kun je de impact op kinderen niet kernachtiger samenvatten. ‘Als kind vraag je je niet af waarom je woont in het huis waar je woont en waarom je ouders je ouders zijn. Het zijn vanzelfsprekendheden. Ze zorgen mede voor de veilige en vertrouwde basis die het nodig heeft om zich op een gezonde manier te kunnen ontwikkelen.’
Als die basis wegvalt, gaat er een hoop op de helling, zegt Groenhuijsen. ‘Ouders worden voor hun kinderen twee nieuwe mensen. Ze beginnen in zekere zin opnieuw en gaan zich daarom onderscheiden. Vaak onbewust proberen ze weer meer te gaan lijken op hun jongere zelf, de persoon die ze waren voordat ze hun leven gingen delen met de inmiddels ex-partner. Dat wordt versterkt als de ouder weer verliefd wordt. Voor kinderen is al die verandering verwarrend. Ze verliezen in veel gevallen hun huis, hun buurt, opa’s en oma’s en dan ook nog hun ouders zoals ze die kenden. Kinderen hebben in de regel nog niet voldoende basis om dit allemaal te verwerken. De klappen komen hard aan.’