De meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld is verbeterd. Vanaf 1 januari gaan een miljoen professionals ermee werken. Wat is er precies veranderd en hoe ziet het stappenplan er voortaan uit? In dit nummer lees je er alles over.
‘Hij geeft me houvast en vertrouwen’ - Een terugblik op vijf jaar meldcode
Over zorgen bespreken met ouders: ‘Jouw angst zal hun angst versterken’
Veilig Thuis-medewerker: ‘Lever ik echt een bijdrage aan hun veiligheid?’
Voorwoord
Edith Geurts
Hoofdredacteur
Augeo Magazine
Op 1 januari wordt de verbeterde meldcode van kracht. Een goede reden om daar een Augeo Magazine aan te wijden. Want wat gaat er veranderen? En wat doe je als professional met je twijfels als je vermoedt dat een kind thuis in de knel zit? Twijfels als: wat als mijn zorgen onterecht zijn, als ouders kwaad worden en een klacht indienen, of als ik het alleen maar erger maak met mijn bemoeienis? Heel voorstelbare en vaak terechte onzekerheden, die je enorm in de weg kunnen zitten als je eigenlijk in actie moet komen.
Ik zal niet de indruk wekken dat de verbeterde meldcode die vragen gaat oplossen. Want de schroom om ‘je te bemoeien met een privéaangelegenheid’ en de onzekerheid ‘of je wel het goede doet’ zijn en blijven onlosmakelijk verbonden met de aanpak van kindermishandeling. Het gaat immers om het vermoeden dat een kind zich in een ellendige situatie bevindt die mogelijk door de ouders wordt veroorzaakt, al willen ze waarschijnlijk niet bewust hun kind pijn doen. Daar komt bij dat je van tevoren nooit precies weet wat de uitkomst van je handelen zal zijn.
Kunnen omgaan met je onzekerheid en schroom is een wezenlijk onderdeel van je professionaliteit. De meldcode biedt je handvatten om die onzekerheden te hanteren. En de beslissing te nemen om samen met ouders, het kind en andere professionals te zoeken naar een passende oplossing. Werken met de meldcode helpt je kortom om zorgvuldig, maar daadkrachtig te handelen als je vermoedt dat een kind thuis in de knel zit.
De belangrijkste verbetering in de meldcode is dat je vermoedens van acute of structurele onveiligheid altijd meldt bij Veilig Thuis. De afwegingen wanneer je precies moet melden en of je daarnaast ook zelf hulp kunt bieden of organiseren zijn zorgvuldig beschreven.
De boodschap van de meldcode is onveranderd: doe het niet alleen!
Eerder en vaker advies vragen bij de experts van Veilig Thuis, meer met andere professionals samenwerken, je beter verdiepen in het bijzondere van ouderschap en het kind eerder en vaker betrekken bij beslissingen die het aangaan, zijn acties die je onzekerheid kunnen verminderen.
In dit magazine informeren we je over de nieuwe wettelijke kaders en de consequenties daarvan voor je dagelijkse werk. Niet om je je veilig te laten voelen achter regels en een verbeterd stappenplan, maar om je te helpen nog beter om te gaan met je twijfels en onzekerheden.
Een kind komt met een polskwetsuur op de spoedeisende hulp. De verpleegkundige ziet op een paar ongebruikelijke plekken bloeduitstortingen. Gevallen, zegt de moeder. Dan komen de twijfels. Wat moet ik eigenlijk doen? Heb ik het wel goed gezien? Sta ik überhaupt in mijn recht? Hoe zullen de ouders reageren als ik mijn twijfels uit? Vragen waar verpleegkundigen vóór de invoering van de meldcode vaak mee worstelden. ‘Een brandwond met een ongeloofwaardig verhaal is een duidelijke casus,’ vertelt Geertruida van der Vliet, verpleegkundige op de spoedeisende hulp (SEH) in Ziekenhuis St Jansdal in Harderwijk. ‘Maar de niet-pluis-gevallen zagen we vaak door de vingers. Juist door al die twijfels verzuimden we in actie te komen.’
Dat is inmiddels wel anders. Uit onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (2016) blijkt dat 98,8 procent van de SEH’s de meldcode gebruikt. Ook in het St Jansdal. Van de Vliet: ‘Sinds de invoering melden wij dubbel zo vaak. We gaan er allemaal veel bewuster mee om. Ieder kind dat op de SEH komt, onderzoeken we helemaal met een top-teenonderzoek.
In elk ziekenhuis voeren verpleegkundigen bij kinderen op de spoedeisende hulp het top-teenonderzoek uit. Het lichaam van het kind wordt systematisch nagekeken van top tot teen. Uit een promotieonderzoek van kinderarts Rian Teeuw blijkt dat er zo meer gevallen van mishandeling aan het licht komen dan zonder de screening. Zonder het top-teenonderzoek missen artsen 1 op de 17 gevallen, volgens Teeuw.
Ook als het alleen maar om een polsprobleem gaat. Dat deden we voorheen niet standaard, het werd vaak vergeten.’
Geldt dat ook voor andere professionals die met kinderen werken? Dat bewustzijn is de grote winst van de meldcode, vindt Annet Breed, jeugdarts 0 tot 4-jarigen bij JGZ Almere. ‘Kindermishandeling staat nu standaard op mijn netvlies. Dat is eigenlijk stap nul.’ Daniëlle de Leeuw, locatiemanager bij Montris Kinderopvang, signaleert het ook: ‘Het staat op de agenda en verdwijnt niet in een la.’ En Annette Voerman, GZ-psycholoog op de verslavingsafdeling van IrisZorg, is er alert op als zij cliënten ziet die kinderen hebben: ‘Kindermishandeling of verwaarlozing signaleren is een taak die tegenwoordig ook bij hulp aan volwassenen hoort, en niet alleen bij jeugdzorg, zoals we gewend waren te denken. De meldcode is nu verweven in het hulpverleningsproces, je kunt er niet meer omheen. Het is net zoals met de huidige aandacht voor het milieu: nu zie je hoeveel koekjes in plastic verpakt zijn, vroeger was je je daar niet bewust van.’
Bij het invoeren van de Wet meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling in 2013 werden er drie doelstellingen geformuleerd: handelingsverlegenheid verminderen, duidelijkheid en ondersteuning bieden aan professionals, en een verdrievoudiging van het aantal keren dat hulpverleners actie ondernemen. De eerste twee doelen blijken vaak samen te hangen. Breed (JGZ): ‘Ik voel me nu zekerder in wat ik doe. Ik heb een instrument in handen dat me leidt en dat me dwingt om er ook echt mee aan de slag te gaan.’
Van der Vliet (SEH): ‘De meldcode geeft houvast en vertrouwen dat je goed bezig bent.’ Ze heeft de meldcode omgebouwd tot een stroomdiagram, om het de verpleegkundigen en artsen zo makkelijk mogelijk te maken. ‘Sowieso vullen we bij ieder kind altijd een vijf-vragen-formulier in waaruit al duidelijk wordt of we vervolgens de meldcode erbij moeten pakken. Het computersysteem is zo gebouwd dat bij de eerste ‘nee’ direct een scherm opengaat met de meldcode.’
Het vijf-vragen-formulier is een beknopte versie van het SPUTOVAMO-formulier (het signaleringsprotocol kindermishandeling in ziekenhuizen). De vijf vragen zijn:
Is het kind het laatste jaar op de SEH geweest? Hoe vaak en waarom?
Is er sprake van uitstel van zorg?
Wie zijn de begeleiders op de SEH?
Is het verhaal van ouders/verzorgers consistent?
Klopt gebeurtenis m.b.t. aard/plaats van klacht?
Bij een niet-pluis-gevoel gelden er drie aanvullende vragen:
Klopt de gebeurtenis met het uiterlijk van de klacht?
Klopt de gebeurtenis met de oorzaak van de klacht?
Klopt getoonde reactie van kind/ouders/verzorgers en de interactie tussen hen?
In de kinderopvang is de handelingsverlegenheid groter dan elders. Onderzoek van het ministerie van VWS (2015) laat zien dat 46 procent van de pedagogisch medewerkers (pm’ers) niet sneller handelt sinds de invoering van de meldcode. Kinderopvangmanager De Leeuw herkent dat. Zelf heeft ze in twintig jaar tijd geen enkele melding gedaan. ‘Als ik lees dat 1 op de 10 kinderen te maken heeft met huiselijk geweld, vraag ik me serieus af of wij iets missen. Pm’ers zijn vaak onzeker. Ze denken: wie ben ik om kindermishandeling te signaleren? Of ze zijn bang dat ouders naar een andere opvang vertrekken. Als een kind altijd onverzorgd naar de opvang komt, wast een pm’er nog liever het haar dan er iets over te zeggen. Laat staan als het over een blauwe plek gaat. Het is nu ironisch genoeg aan de locatiemanager om te signaleren dat een pm’er zich zorgen maakt over een kind en om het dan bespreekbaar te maken. Eigenlijk zou de pm’er dat natuurlijk zelf moeten doen.’
Tea Hol, directeur en trainer bij de Landelijke Vakgroep Aandachtsfunctionarissen Kindermishandeling (LVAK): ‘Het is goed om een geschoolde aandachtsfunctionaris aan te stellen die de pm’ers of andere professionals kan begeleiden bij een vermoeden van kindermishandeling. We zien dat de handelingsverlegenheid daardoor enorm afneemt. Omdat de aandachtsfunctionaris deskundig is op alle gebieden van de meldcode, voelen de collega’s zich ook zekerder.’
De vijf stappen van de meldcode geven duidelijkheid en structuur. Waarbij de eerste twee stappen – signaleren en overleg met collega’s of met Veilig Thuis – vanzelfsprekend zijn geworden. Zowel op de SEH als op het consultatiebureau en in de ggz vragen verpleegkundigen of artsen inmiddels standaard hoe het thuis gaat. En als er kinderen zijn, wordt daar ook naar gevraagd. Voerman (ggz) werkt vooral met heroïneverslaafden. ‘Tijdens een intake vragen we altijd of er minderjarige kinderen zijn. Vaak zijn ze al uit huis geplaatst, of wonen ze elders. Als het onderwerp te lastig is, komen we er op een later moment op terug. Omdat we iemand langere tijd in behandeling hebben, blijft het onderwerp "kind" terugkomen.’
Voor kinderopvangmanager De Leeuw is het minder vanzelfsprekend om te vragen naar de thuissituatie. Maar er is wel gemiddeld twee keer per jaar op haar locaties sprake van een niet-pluis-gevoel. Op de ene locatie vaker dan de andere. ‘We hebben één locatie waar zich zulke ernstige situaties voordoen dat Veilig Thuis er eerder bij is dan wij. En als we zelf signaleren, is de cliënt vaak al vertrokken voordat we bij stap drie van de meldcode zijn. Helaas gebeurt dat regelmatig.’ De Leeuw geeft een voorbeeld: ‘Er was een kind dat vaak blauwe handjes en lippen had. Zorgelijk, vonden wij. Toen de moeder vertelde dat ze - op verzoek van ons - naar de kinderarts was gegaan, twijfelden we of dat inderdaad zo was. Vanaf dat moment hebben we alles genoteerd. Het team maakte een stappenplan: wie doet wat op welk moment. De zorgen werden minder toen de handjes niet meer blauw waren. Uiteindelijk verdwenen de ouders met de noorderzon, mét een betalingsachterstand. Met de kennis die we nu hebben, hadden we Veilig Thuis eerder moeten bellen voor advies.’
Het gebeurt vaak dat een zorg lang blijft liggen, reageert Hol (LVAK). ‘Noteren wat er allemaal gebeurt, kan maanden in beslag nemen. Het is veel beter om eerder de stappen van de meldcode te doorlopen. Overigens heeft Veilig Thuis nu een radarsysteem waardoor ze kunnen zien of er eerder al een melding gedaan is, ook op een andere locatie. Ouders kunnen dus niet meer verdwijnen.’
Dat Veilig Thuis niet snel werd ingelicht, wil overigens niet zeggen dat er op de opvanglocaties van De Leeuw niks gebeurde met vermoedens van kindermishandeling: ‘We hebben zelf een pedagoog in dienst, die vragen we om advies. In de nieuwe meldcode staat de consultatiefunctie van Veilig Thuis specifieker genoemd, ik zal dat sneller gaan doen.’
De meldcode heeft ervoor gezorgd dat overleg met collega’s meer vanzelfsprekend is geworden. Evenals met Veilig Thuis, ook al ervaren professionals nog wel vaak een drempel. Uit onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd blijkt dat contact met Veilig Thuis door 67 procent van de respondenten niet gezien wordt als onderdeel van de meldcode.
GZ-psycholoog Voerman: ‘We hebben veel geleerd in de afgelopen jaren. We zien meer, we maken dingen sneller bespreekbaar én we bellen Veilig Thuis vaker. Als de aandachtsfunctionaris in ons team stimuleer ik de andere hulpverleners om ook met Veilig Thuis te bellen. De drempel moet omlaag.’ Hol (LVAK) beaamt dit. ‘Het is juist zo belangrijk om in stap twee Veilig Thuis om advies te vragen. Tot en met stap vier mag dit zelfs zonder het noemen van de naam van het gezin. Dus waarom zou je het niet doen?’
Op de SEH in Harderwijk raadplegen de verpleegkundigen Veilig Thuis, maar betrekken ze ook altijd een kinderarts bij een vermoeden van kindermishandeling. Ook de huisarts krijgt regelmatig een telefoontje. Van der Vliet: ‘Als we een niet-pluis-gevoel hebben dat niet verdwijnt, koppelen we het altijd terug naar de huisarts. Dat doen we ook als een kind te vaak op de SEH komt met kleine fracturen. Zeker als ouders verder niets kwijt willen. Misschien heeft de huisarts een beter zicht op de gezinssituatie.’
De ouder die weigert informatie te geven, de ouder die begint te schelden, of erger, fysiek geweld gebruikt. Het is de angst van veel professionals als het onderwerp ‘kindermishandeling’ ter sprake gebracht moet worden. Voor een aantal is het zelfs de reden om het dan maar niet te doen, zeker als het niet helder is of het inderdaad om een onveilige situatie gaat. Terwijl je ook je ónzekerheid kunt bespreken. En Veilig Thuis om advies kunt vragen over hoe je dat gesprek kunt voeren.
De meeste organisaties laten ouders weten dat er op hun kind gelet wordt. Op de SEH hangt in de verschillende wacht- en behandelruimtes een poster met ‘Wij dragen zorg voor uw kind’, in de spreekkamer bij de verslavingszorg staan displays op tafel met de tekst: ‘Huiselijk geweld en kindermishandeling is hier bespreekbaar’. ‘Dat is niet zozeer bedoeld als een opgeheven vingertje, maar juist om ouders uit te nodigen hun zorgen te delen,’ aldus Voerman.
Organisaties laten hun medewerkers vaak trainingen volgen in gesprekstechnieken. ‘Je moet je sterk voelen om het gesprek met ouders aan te gaan,’ weet Van der Vliet (SEH). ‘Je bent bang voor de reactie, bang om het mis te hebben.’ Opvangmanager De Leeuw: ‘Wij hebben empowerment-trainingen om pm’ers zich sterker te laten voelen. Zodat ze beseffen dat zij de kennis en ervaring hebben en dat ze daar de ouders in kunnen meenemen. Zo moet het ook makkelijker worden om moeilijke gesprekken te voeren over zorgen die pm’ers over kinderen hebben.’
Voerman merkt dat collega’s in de ggz bang zijn om het contact met een cliënt te verliezen als ze moeilijke thema’s als mishandeling op tafel leggen. ‘Dat is een misverstand. Als je goed contact hebt, kan het juist een opluchting zijn voor een ouder als iemand het bespreekbaar maakt. Bovendien: je kunt óók een gesprek voeren zonder het contact te verliezen. Hoe? Door naast de persoon te gaan staan, door niet met de vinger te wijzen, en door duidelijk te zijn. Van aarzelende hulpverleners wordt een cliënt erg onzeker. Onze verslaafde cliënten komen allemaal uit een beroerde gezinssituatie, zijn getraumatiseerd en vaak zelf uithuisgeplaatst. Ik vertel ze dat door gebruik van de meldcode juist vaak uithuisplaatsingen worden voorkomen en dat er meer hulp beschikbaar is dan vroeger.
Hol (LVAK) voegt daaraan toe: ‘Hulpverleners zijn snel bang om het vertrouwen te verliezen. Maar we moeten een knop omzetten en denken: als ik de zorgen bespreek, geef ik een kans op verandering. Het heeft de voorkeur om ook kleine zorgen meteen te bespreken en te vragen wat een ouder er zelf aan kan verbeteren of waar hij hulp bij nodig heeft. Zo bouw je vertrouwen op. Het is hard nodig dat de professionals aan het kind gaan denken en niet alleen bezig zijn met wat ze een ouder aandoen als ze een zorg gaan bespreken. In alle branches zie ik dat er veel rekening wordt gehouden met de ouders en niet met wat het voor een kind betekent als we níets doen.’
Zelf hulp bieden om een melding bij Veilig Thuis te voorkomen - dat is vaak de insteek. En dat is ook de reden waarom het aantal meldingen niet overal toeneemt, terwijl de meldcode wel vaker gebruikt wordt. Voerman (ggz): ‘De meldcode gebruiken we nu wel drie keer zo vaak, maar dat leidt niet tot drie keer zo veel meldingen. Het hoeft niet altijd tot melden te komen als je op tijd begint met bijvoorbeeld systeemtherapie. Onze cliënten staan daar meestal wel voor open, zij maken zich ook zorgen over hun kinderen.’
In de kinderopvang wordt vaak niet meteen de hulpverlening opgezocht, maar geprobeerd om eerst de ouders te ontlasten. De Leeuw: ‘Dan hebben we het over een zorgelijke situatie die volgens ons nog niet zorgelijk genoeg is. Wat kunnen wij zelf betekenen voor deze ouders? Een dagje extra opvang aanbieden? De nageltjes van een baby knippen?’
Vanaf 1 januari 2019 geldt met de invoering van de verbeterde meldcode een nieuwe regel: overweeg éérst of je moet melden. Ook als zelf hulp regelen een optie is, móét je bij vermoedens van acuut of structureel huiselijk geweld melden. Het achterliggende idee: een melding bij Veilig Thuis zorgt ervoor dat de situatie gemonitord wordt voor langere tijd en dat er op het juiste moment passende hulp ingeschakeld kan worden.
Op de SEH is het nu nog gebruikelijk dat ouders die willen meewerken in stap vijf meestal worden doorgestuurd naar het Centrum voor Jeugd en Gezin, de kinderpoli of de huisarts. Dan gaat het vooral om ouders die een poging tot suïcide hebben gedaan of gezinnen waar huiselijk geweld speelt. ‘Met de komst van de verbeterde meldcode zal dat veranderen: ook als we doorverwijzen moeten we een melding doen bij Veilig Thuis,’ weet Van der Vliet (SEH).
Staan de ouders niet open voor hulp van het CJG, de kinderpoli of huisarts, of er is sprake van een duidelijk vermoeden van kindermishandeling, dan volgde er altijd al automatisch een melding.
Nu de verbeterde meldcode wordt ingevoerd, zijn de verschillende aandachtsfunctionarissen druk in de weer om de aanpassingen door te voeren in hun organisatie. En dus zullen veel professionals weer geschoold worden. Uit het onderzoek van de Inspectie blijkt dat de helft van de respondenten afgelopen jaren een training heeft gevolgd over het gebruik van de meldcode. Dat strookt met het scholingsbeleid van Montris Kinderopvang. Manager De Leeuw: ‘Per vestiging scholen we een paar medewerkers die sterk genoeg zijn om dit onderwerp aan te kunnen. We hebben het regelmatig meegemaakt dat pm’ers, door problemen uit hun eigen verleden, huilend wegliepen. Nu kunnen de niet-geschoolde mensen terecht bij de wel-geschoolden.’
In Ziekenhuis St Jansdal scholen ze iedereen, van kinderarts tot de schoonmaker. Vanuit het idee dat ook de schoonmaker praatjes maakt met patiënten. Bij ggz-instelling IrisZorg voegde een ervaringsdeskundige iets toe aan de reguliere training. Voerman: ‘Een hulpverlener die zelf te maken heeft gehad met kindermishandeling of huiselijk geweld vertelt over de signalen die zij vroeger gaf, maar die niet werden opgepikt. Het is goede stimulans voor iedereen om na te denken waar je eigen blinde vlekken liggen. Want die heb je altijd.’
Daniëlle de Leeuw is locatiemanager bij Montris Kinderopvang. Zelf werkte ze ook als pedagogisch medewerker.
Geertruida van der Vliet is spoedeisende hulp-verpleegkundige in het Ziekenhuis St Jansdal in Harderwijk en aandachtsfunctionaris kindermishandeling en huiselijk geweld.
Annet Breed is jeugdarts 0 tot 4-jarigen bij Jeugdgezondheidszorg Almere en aandachtsfunctionaris kindermishandeling en huiselijk geweld.
Annette Voerman is GZ-psycholoog bij IrisZorg. Ze werkt in het opiatenteam met cliënten die verslaafd zijn aan heroïne of pijnmedicatie en is ook aandachtsfunctionaris kindermishandeling en huiselijk geweld.
Tea Hol is directeur bij de Landelijke Vakgroep Aandachtsfunctionarissen Kindermishandeling.
Meer meldingen, meer ondersteuning voor professionals en meer duidelijkheid. Dat was vijf jaar geleden het idee bij het invoeren van de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. Hoe staat het er nu voor in de verschillende sectoren?
Auteur: Mariëlle van Bussel
Hoe ziet het stappenplan van de verbeterde meldcode
eruit?
Onveilig kind eerder én langer in beeld
Ernstige vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling eerder en voor langere tijd in beeld te krijgen. Dat is het belangrijkste doel van de verbeterde meldcode. Hoe dat in de praktijk werkt, is het beste te illustreren door het voorbeeld van Matteo en zijn familie.
Auteur: Edith Geurts
Matteo (7) is een jongen van Italiaanse afkomst, hij zit in groep 4. Leerkracht Lisa weet al een tijdje niet zo goed raad met zijn gedrag: Matteo luistert slecht naar instructies en het kost moeite hem zijn werkjes te laten uitvoeren. Bovendien gaat hij veel zijn eigen gang, houdt zich vaak niet aan de regels en speelt op het schoolplein meestal alleen. Daarnaast valt op dat hij vaak moe is. In het leerlingdossier heeft Lisa gelezen dat de vorige leerkrachten van Matteo dergelijk gedrag ook wel hebben opgemerkt, maar dat zij dat hebben geweten aan zijn leeftijd of ontwikkelingsfase.
Matteo heeft een zusje, Elena, dat onlangs 4 is geworden en sinds kort op school zit. Matteo en Elena worden ’s ochtends gebracht door hun oudste zus, Marina (15). Meestal komt zij hen ook weer ophalen. Als haar lesrooster dat niet toelaat, komt hun oma. Behalve bij de aanmelding en tijdens 10-minutengesprekken is er geen contact met de ouders geweest: zij hebben een Italiaans restaurant en zijn daar elke dag tot na middernacht druk mee. Gelukkig woont oma bij het gezin in en zorgt ze ervoor dat de kinderen te eten krijgen. Zowel de ouders als oma beheersen de Nederlandse taal niet zo goed.
Een paar weken geleden, tijdens het laatste 10-minutengesprek heeft leerkracht Lisa aan de moeder van Matteo voorgelegd dat ze zijn gedrag zorgelijk vindt. Zijn moeder heeft beloofd Matteo op zijn gedrag aan te spreken en hem eerder naar bed te sturen. Er is sindsdien echter niets veranderd en Lisa besluit Mirjam, de leerkracht van Elena, te vragen hoe het met haar gaat in de klas. Mirjam vertelt dat Elena wel vaak moe is, ze valt soms in slaap tijdens het eten of als ze in een hoekje aan het spelen is. Maar ja, veel 4-jarigen zijn in het begin nog erg moe. Wel weet Mirjam te vertellen dat in de overdracht van de kinderopvang stond dat er in de twee jaar dat Elena bij hen werd opgevangen een aantal keren zorgen over haar zijn geweest. Ook daar was ze vaak moe, en ging ze veel haar eigen gang. Bovendien pakte ze vaak speelgoed of eten af van andere kinderen. Na een acuut incident (in de overdracht wordt niet duidelijk wat dat was) is Veilig Thuis gebeld, wat ertoe geleid heeft dat er met de ouders afspraken zijn gemaakt over structuur en duidelijkheid in het gezin, en is doorverwezen naar het Centrum voor Jeugd en Gezin. Of het gezin ook hulp heeft gekregen, is onduidelijk. Na dit contact met Veilig Thuis zijn in de overdracht geen bijzonderheden meer vermeld, het gedrag van Elena bleef nagenoeg hetzelfde.
Nu Lisa zorgen heeft over Matteo, en zij dit hoort over Elena, gaan bij haar alarmbellen rinkelen en wil zij meteen de ouders spreken. Ze kan hen echter niet bereiken: telefonisch niet en ook op haar e-mails reageren ze niet. Daarom besluit Lisa om dan maar de oma uit te nodigen voor een gesprek. Ze doet dat dezelfde dag nog via zus Marina, als die haar broertje en zusje ’s middags komt ophalen. Kan oma de volgende dag tijd vrijmaken voor een gesprek?
Op de bewuste middag staat er een onbekende vrouw voor Matteo en Elena op het schoolplein; zij blijkt de buurvrouw van het gezin te zijn. Ze vertelt dat Marina haar heeft gevraagd te komen, omdat zij het niet zag zitten om met oma te komen praten over Matteo. Oma zou er toch niets van snappen. De buurvrouw vertelt dat ze de hele situatie zorgelijk vindt: de ouders zijn elke dag pas na middernacht thuis, de oma wordt steeds vergeetachtiger en ’s avonds laat hoort ze vaak nog gestommel en onrust in het huis naast haar, alsof er gespeeld en televisie gekeken wordt.
Hoe heeft dit zo lang kunnen voortslepen? Het voorbeeld van deze familie laat zien: kwetsbare gezinnen in risicovolle omstandigheden kunnen na verloop van tijd makkelijk uit het zicht van professionals raken. Met alle gevolgen van dien. Hoewel de betrokken professionals zorgvuldig volgens de stappen van de meldcode hebben gehandeld, had de situatie uit de hand kunnen lopen.
Al op de kinderopvang en later op school is gesignaleerd dat het niet goed ging met ten minste twee kinderen van het gezin (stap 1): beide kinderen vertonen zorgelijk gedrag, de ouders zijn afwezig, de oudere zus draagt een (te) grote verantwoordelijkheid voor de jonge kinderen, de dagelijkse zorg en opvoeding van de kinderen ligt bij een oude oma die nauwelijks Nederlands spreekt en van wie onduidelijk is of zij dat aankan.
Er is overleg geweest: op school intercollegiaal en de kinderopvang heeft destijds Veilig Thuis om advies gevraagd (stap 2). Er is beide keren met de ouders gesproken over de zorgen over Elena en Matteo (stap 3). Op de kinderopvang zijn vervolgens ook de stappen 4 en 5 gezet: zij hebben het risico gewogen (stap 4) en samen met VT en de ouders bedacht hoe zij de situatie zelf zouden kunnen verbeteren: al dan niet met hulp van het CJG meer structuur bieden aan de kinderen en hen eerder naar bed sturen. In stap 5 hoefde de kinderopvang geen melding te doen: de ouders leken de situatie zelf te kunnen verbeteren. Helemaal volgens het boekje. Maar blijkbaar niet blijvend opgelost.
Situaties als deze zijn de aanleiding voor de verbetering van de meldcode. Te veel gezinnen raken uit beeld, terwijl geweld, verwaarlozing, seksueel misbruik, emotionele onveiligheid allemaal vormen van huiselijk geweld zijn die jarenlang kunnen voortduren. Het zijn geen losse, op zichzelf staande incidenten, maar er is een patroon van geweld en verwaarlozing ontstaan dat gezinsleden moeilijk zelf kunnen doorbreken. Eerder geweld is dan ook de belangrijkste voorspeller voor toekomstig geweld. Bovendien stopt huiselijk geweld vaak niet na één generatie: de kinderen van toen kunnen als ouders het geweld overdragen op hun kinderen.
Om dergelijke ernstige vormen van huiselijk geweld blijvend te kunnen stoppen, is het nodig dat alle gezinsleden eerder, beter en voor langere tijd in beeld zijn en dat er passende en toereikende hulp wordt geboden aan alle gezinsleden, gericht op het doorbreken van structurele patronen van geweld en het voorkomen van toekomstig geweld.
In de verbeterde meldcode zijn vijf afwegingsvragen aan stap 4 en 5 toegevoegd. In stap 4 weeg je de aard en ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling en beantwoord je de vraag of je vermoeden blijft bestaan.
Als je vermoeden is weggenomen, noteer je dat in het dossier en sluit je de meldcode af. Blijft je vermoeden bestaan, dan stel je jezelf de tweede afwegingsvraag: is er sprake van (een vermoeden van) acute of structurele onveiligheid? Als het antwoord ‘ja’ is, meld je dat bij Veilig Thuis, óók als er al hulp in het gezin is ingezet, en doorloop je de overige afwegingsvragen samen met Veilig Thuis. Als het antwoord ‘nee’ is, doorloop je de vragen zelf. Als je een van deze vragen met ‘nee’ beantwoordt, doe je (alsnog) een melding bij Veilig Thuis.
De keuze tussen melden óf hulp bieden vervalt dus. In de verbeterde meldcode beslis je immers éérst of het noodzakelijk is om te melden bij Veilig Thuis en daarna – zelf of samen met Veilig Thuis – of hulpverlening ook mogelijk is.
De winst van een melding is duidelijk: Veilig Thuis kan signalen over een langere periode en uit verschillende bronnen bij elkaar brengen. Hierdoor kan zij (beter) passende en toereikende hulp inzetten en beter monitoren of de veiligheid in het gezin op lange termijn verbetert. Een gezin blijft in beeld bij Veilig Thuis en bij een nieuwe melding, of als een gezin verhuist, is de voorgeschiedenis van onveiligheid direct duidelijk.
In het geval van de Italiaanse familie zou de verbeterde meldcode ertoe geleid hebben dat de kinderopvang bij de zorgen over Elena al de conclusie had getrokken dat een melding, en dus niet alleen advies vragen, bij Veilig Thuis noodzakelijk was. Er was immers toen al sprake van structurele onveiligheid: vanwege de onregelmatige aanwezigheid van de ouders, vanwege twijfels over de gezondheid van de oma, vanwege de zorg die bij de oudste dochter lag, vanwege de slaapproblemen en het zorgelijke gedrag.
Vervolgens zou Veilig Thuis dan samen met het gezin veiligheidsvoorwaarden hebben opgesteld, en was waarschijnlijk het wijkteam ingeschakeld, onder andere om oma thuis te ondersteunen bij het verzorgen en opvoeden van de kinderen. En er was gekeken naar de mogelijkheden in het netwerk van de familie.
Misschien was al eerder gebleken dat de buurvrouw met liefde een oogje in het zeil houdt en op vaste dagen de kinderen wil ophalen van opvang en school. Samen met Veilig Thuis zou gezocht zijn naar een structurele oplossing, zodat alle kinderen in dit gezin duurzaam veilig kunnen opgroeien.
Kijk hier voor meer informatie van de Rijksoverheid over de verbeterde meldcode
Meer informatie en online leermiddelen over de verbeterde meldcode vind je op www.augeo.nl/meldcode
‘Een powerpoint over kindermishandeling
is niet genoeg’
De meldcode is nu ‘hot’. Organisaties informeren hun medewerkers op alle mogelijke manieren over de veranderingen die per 1 januari ingaan. Maar hoe houden we die focus op kindermishandeling vast? Aandachtsfunctionaris Maaike Brunekreef van het Zwolse Isala ziekenhuis: ‘Bij alle medewerkers moet het kwartje vallen.’
Auteur: Annet Reusink / Fotografie: Rebke Klokke
Hoe groot acht u de kans dat de aandacht voor kindermishandeling na januari langzamerhand weer verslapt?
‘Groot. Dat is een natuurlijk proces, toch? Het vlammetje blijft branden zolang je ergens aandacht aan besteedt. Zodra je daarmee ophoudt, verslapt de interesse.’
Je zou zeggen: voor zo’n belangrijk onderwerp sluiten mensen toch niet de ogen?
‘Natuurlijk is iedereen het erover eens dat je in actie moet komen als je mishandeling signaleert. Maar als het moment daar is, schieten veel medewerkers in een kramp. Zo van:ik heb hier geen tijd voor. Of: straks beschuldig ik iemand onterecht. Of: ben ík degene die hier wat mee moet? En zo ja, wát moet ik dan doen? Er kan ook een bijna natuurlijke anti-reactie ontstaan: je kunt je eenvoudigweg niet voorstellen dat die aardige man zijn kind iets aandoet. Of dat die betrokken dochter haar moeder misschien mishandelt. Mensen willen er gewoon niet aan dat zulke nare dingen echt bestaan.’
Hoe heb je het onderwerp in het Isala ziekenhuis op de kaart gekregen?
‘Allereerst moest ik ervoor zorgen dat de directie en het bestuur doordrongen raakten van de noodzaak van vroegsignalering. Wat daarbij hielp, waren landelijke cijfers. Daarmee kun je laten zien dat er bij organisaties waar aandacht is voor kindermishandeling en huiselijk geweld meer wordt gesignaleerd en vaker wordt gehandeld. Zo trek je bestuurders over de streep om goed in te zetten op het thema. Hierdoor sta je als aandachtsfunctionaris steviger in je schoenen binnen de organisatie. Binnen Isala hebben we inmiddels maandelijks multidisciplinair overleg over casuïstiek, en met een stuurgroep-commissie buigen we ons over het beleid.’
Hoe krijg je de mensen op de werkvloer zover dat ze niet de andere kant op kijken?
‘Je moet laagdrempelig benaderbaar te zijn. In Isala weten mensen mij te vinden. Binnen de organisatie heb ik sleutelfiguren verzameld. Per afdeling zijn dat medewerkers die bij voorkeur zelf patiëntcontact hebben, zoals verpleegkundigen en artsen. Mijn sleutelfiguren heb ik, om het maar zo te zeggen, goed in de grondverf gezet. Ze zijn geschoold en houden, samen met mij, het thema warm op hun afdelingen.’
‘Onze sleutelfiguren houden het thema warm op hun afdelingen’
Hoe doen jullie dat?
‘Om een kwetsbaar thema als huiselijk geweld en kindermishandeling blijvend onder de aandacht te brengen, moet je mensen raken. Een degelijke powerpointpresentatie werkt in zo’n geval niet, is mijn ervaring. Die komt niet binnen. Beelden zeggen veel meer: met de filmpjes die wij hebben gemaakt, raken we de onderlaag. De medewerkers staan stil bij de vraag: waar gaat het ook alweer over? Het gaat over kinderen die thuis niet veilig zijn. En bij huiselijk geweld: over volwassenen in een afhankelijkheidsrelatie. Als je teruggaat naar de kern, wordt het voor hen gemakkelijker om stappen te zetten. Dan overwinnen ze hun angsten. Ze voelen dan waar ze het voor doen.’
‘Met de filmpjes die we hebben gemaakt, raken we de onderlaag’
Maar je doet binnen Isala vast meer dan films verspreiden…
‘Jazeker, ik organiseer veel scholingen, soms ook ad hoc. Dan stap ik tijdens een pauze de koffiekamer binnen en zeg: “Jongens, we lassen een scholingsmomentje in. Ik wil even samen met jullie stilstaan bij een heel belangrijk thema.” De langere bijeenkomsten bevatten vaak een verrassingselement. Dan nodig ik bijvoorbeeld een gastspreker uit: iemand van Veilig Thuis of een ervaringsdeskundige. Zo belicht je het onderwerp van alle kanten en je houdt de aandacht vast. Na afloop geef ik medewerkers altijd een goodiebag met tips en trics mee naar huis. Ze krijgen een lijstje met websites waar ze praktische informatie en filmpjes kunnen vinden, een tip voor een goed boek, een mooi artikel, en een gelukspoppetje met de boodschap: “Er is maar één persoon nodig om het verschil te maken, jij kunt deze persoon zijn…’’’
Wat gebeurt er op zo’n bijeenkomst met medewerkers?
‘Vaak komen mensen een beetje lacherig binnen bij een scholingsbijeenkomst. Maar als ik door de jaren heen één ding geleerd heb, is het dit: niets is wat het lijkt. Met deze woorden open ik dan ook vaak de bijeenkomst. Ik zeg: “Wisten jullie dat één op de vijf volwassenen in zijn leven te maken krijgt met huiselijk geweld? Als ik jullie nu zou vragen: wie heeft hier zelf ervaring mee?, dan zouden er dus heel wat vingers omhoog moeten gaan.
‘Als ik door de jaren heen één ding geleerd heb, is het: niets is wat het lijkt’
Wees niet bang, ik zal het jullie niet vragen. Maar onthoud wel: niets is wat het lijkt.” Nadat ik dit gezegd hebt, volgt altijd een veelbetekenende stilte. Het kwartje is gevallen.’
En dan?
‘Het begint ermee dat mensen erkennen dat mishandeling bestaat, dat ze het durven zien. Dat is al heel wat. Daarna moeten ze ook durven handelen. De klokkenluider zijn, is niet eenvoudig. Daarom is het heel belangrijk om medewerkers te vertellen dat ze er niet alleen voor staan. Binnen iedere organisatie zijn mensen en middelen om het traject te begeleiden. Je kunt intern overleggen, of met iemand van Veilig Thuis.
Verdachte situaties vragen niet om een oordeel, of om een beschuldiging. Nee, het gaat om een objectieve beschouwing. De meldcode helpt daarbij. Je kunt daarmee heel feitelijk stap voor stap de puzzelstukjes verzamelen en met elkaar afwegen: wat zien we, wat gebeurt hier? Is het structureel onveilig, is het acuut onveilig, wat kunnen wij doen?’
‘Er is heel veel informatie. Je hoeft het niet zelf te verzinnen’
Niet elke organisatie heeft een aandachtsfunctionaris. Hoe kunnen andere medewerkers het onderwerp onder de aandacht brengen?
‘Mijn allerbelangrijkste tip: er is heel veel waardevolle informatie en scholing beschikbaar. Je hoeft het dus niet meer zelf te verzinnen. Zorg dat je up-to-date geïnformeerd bent en deel deze kennis gevraagd én ongevraagd met je achterban. Doe dit het liefst op dagelijkse basis, maar maak het niet te groot. Een zinnetje op het dagbord of een magazine op de koffietafel werkt ook. En: denk niet dat je klaar bent als je een keertje een scholing over huiselijk geweld en kindermishandeling hebt georganiseerd. Het is net als met een auto: je moet zorgen voor periodiek onderhoud. Even de bandjes weer oppompen, zodat iedereen weer goed kan rijden.’
Maaike Brunekreef
Maaike Brunekreef (43) is aandachtsfunctionaris huiselijk geweld & kindermishandeling bij ziekenhuisorganisatie Isala in Zwolle. Ze zit ook in het bestuur van de Landelijke Vakgroep Aandachtsfunctionarissen Kindermishandeling (LVAK).
Video: het verhaal van Jeroen.
Informatie over de bibliotheek en scholingsdagen van de LVAK.
Video’s: Geweld hoort nergens thuis
Je komt voor nogal wat dilemma’s te staan bij een oudergesprek over vermoedens van geweld of verwaarlozing. Je wilt en moet het kind beschermen maar: hoe kaart je je zorgen aan bij de ouders zonder hen te verliezen, of het voor het kind alleen maar erger te maken? En wat doe je met je eigen emoties rondom de ouders, als je bijvoorbeeld bang voor hun agressie bent? De meldcode helpt je om zorgvuldig te handelen, maar het gesprek aangaan over vermoedelijke kindermishandeling is daarmee nog altijd geen sinecure. Je kunt niet zomaar even je vermoeden droppen om er later een keer op terug te komen. Maar hoe pak je het dan wel goed aan?
Je vraagt ouders om zich te openen voor iets wat ze waarschijnlijk liever niet onder ogen zien. Ouders weten doorgaans zelf heel goed dat het slaan of verwaarlozen van een kind niet kan en dat zij verantwoordelijk zijn voor het welzijn van hun kind. Je wilt dat ze bereid zijn om naar jou te luisteren en te reflecteren op het eigen, onverantwoordelijke gedrag - om vervolgens een verandering in gang te zetten. Dat is nogal wat!
Om falend opvoederschap te kunnen aankijken en bespreken, moet de ouder zich bij jou zó veilig voelen dat hij of zij een stap uit de comfortzone durft te zetten. Dit vraagt van jou als professional dat je uiterst sensitief bent voor de kwetsbaarheid van de ouder, ook al vertoont die ouder agressief of defensief gedrag. En dat je steeds op zoek gaat naar wat de ouder nodig heeft om zich veilig te voelen. Alleen als jij je verbindt met de ouder achter de opvoeder zal de ouder zich durven verbinden met jou én met zichzelf.
Dr. Alice van der Pas (1934-2017) maakte in haar ouderschapstheorie dit belangrijke onderscheid tussen opvoederschap en ouderschap:
Opvoederschap is tijdelijk en voorwaardelijk. Het is een rol en gaat over gedrag. Opvoederschap kan aan iemand anders worden overgedragen en als een kind zich gezond ontwikkelt, houdt het op een gegeven moment op. Gesprekken met ouders gaan doorgaans over het opvoederschap. Wat moet de ouder doen zodat het kind zich zo goed en veilig mogelijk kan ontwikkelen? Het perspectief van het kind staat dan centraal.
Ouderschap is daarentegen tijdloos en onvoorwaardelijk, het speelt zich af op identiteitsniveau. Het gaat over wie de ouder is. Ouderschap maakt kwetsbaar. Door de overweldigende verantwoordelijkheid en de drukte van alledag raken veel ouders de verbinding met zichzelf, hun kind en soms ook hun partner kwijt.
Het gesprek over het ouderschap, de beleving van de ouder zelf achter de opvoeder, is heel belangrijk. Pas wanneer een ouder zichzelf kan begrijpen, zich gezien en gehoord voelt, heeft hij of zij ruimte om een ander te zien en te horen: jou als begeleider, maar ook het kind.
Het is belangrijk om heel duidelijk te zijn over je vermoedens en er niet omheen te draaien. De toon is hierbij cruciaal. Pak je de verkeerde toon, dan sta je voor je het weet tegenover de ouder. Houd steeds in je achterhoofd dat elke ouder een goede ouder wil zijn. Dat helpt je om je toon zacht te kunnen houden. Benoem dat je je ook zorgen maakt over de ouder.
Durf daarvoor tijdens een gesprek het kind-perspectief even los te laten en zeg: ‘Hoe is het voor je om dit van mij te horen?’, ‘Waar loop jij tegenaan in de opvoeding?’, ‘Hoe is het om ouder te zijn van dit kind?’, ‘Wat roept het kind bij je op?’ ‘Op welke momenten wordt het je te veel?’. Vanuit de verbinding met de ouder kun je dan verder praten over het kind en de mogelijke consequenties.
Het kan heel spannend zijn om je vermoedens te bespreken met een ouder. Hoe zal hij of zij reageren? Zal de ouder agressief worden? Stel dat jouw woorden een vecht-, vlucht- of bevriesreactie oproepen en je straks tegenover een brullende tijger of onbereikbare struisvogel komt te zitten? Dat is funest voor de vertrouwensband en misschien uiteindelijk ook voor het kind, dat straks thuis weer samen is met de ouder.
De spanning bij jou kan zo groot zijn, dat je verkrampt het gesprek in gaat. Je verkeert dan zelf eigenlijk ook in je overlevingsstand en kunt alleen nog maar denken aan dat wat je besproken moet hebben. Echt contact maken en oog hebben voor wat de ouder nodig heeft om zich veilig te voelen, wordt dan heel moeilijk.
Bovendien is angst besmettelijk. Sterke emoties pikken we ‘onder water’ van elkaar op, ze resoneren. Neem jij angst mee in het gesprek dan zal de angst van de ouder, die er heus ook al is, versterkt worden. En zo kom je samen ongemerkt in een ‘angstbubbel’ terecht.
Dat je als professional angst kunt voelen, is dus begrijpelijk, maar eruit stappen is noodzakelijk. Dat doe je zo:
Ouders die hun kind mishandelen of verwaarlozen kunnen een sterke weerstand bij ons oproepen. Het raakt ons diep, we voelen afschuw. Logisch, want we voelen ons verantwoordelijk voor de veiligheid van het kind.
Wat ook meespeelt is dat we ons vanuit onze eigen kind-ervaringen kunnen identificeren met een kind in een beangstigende situatie. Iedereen heeft zich vroeger weleens in meer of mindere mate onveilig gevoeld. We plakken onbewust direct ons eigen verlangen naar veiligheid en geborgenheid op de ouder die daar niet aan voldoet naar zijn kind, en kunnen zonder dat we het doorhebben razendsnel in de dader-slachtoffer-dynamiek schieten.
Deze zogenaamde overdrachtsprocessen staan de verbinding met de ouder flink in de weg. Overdrachtsprocessen spelen altijd. Het is nooit de vraag óf die overdracht speelt, het is de vraag hóé die zich aandient en hoe jij je daar als professional van vrij weet te spelen.
Ook hierbij geldt dat het herkennen en erkennen bij jezelf een essentiële competentie is om professioneel en verbindend te kunnen werken met ouders in heel ingewikkelde, beladen situaties. En, opnieuw, je moet natuurlijk de moed hebben om te vragen om inter- of supervisie bij hardnekkige en intense overdrachtsgevoelens. Soms is het ook verstandig om een collega te vragen een case over te nemen.
Er kunnen talloze redenen zijn waarom een ouder niet het beste, maar misschien eerder het slechtste doet. Soms weet een ouder niet wat het beste is, heeft hij het zelf als kind niet meegekregen. Of de ouder weet het eigenlijk wel, maar het lukt gewoon niet omdat er veel grote en kleine zorgen zijn, of omdat er een ander kind is dat alle aandacht vraagt vanwege een handicap of gedragsproblemen. Misschien heeft de ouder zelf wel ‘iets’ wat in de weg staat. Zo zijn er allerlei redenen waardoor ouders niet in staat zijn om hun kinderen het beste te bieden.
Het beste voor je kind willen is helaas ook niet hetzelfde als het beste doen. In deel 1 van haar tiendelige Handboek Methodische Ouderbegeleiding stelt dr. Alice van der Pas dat ouderschap een ‘Besef van verantwoordelijk-zijn’ impliceert. Daarmee doelt ze op het diepe verlangen een goede ouder te zijn. Dat gaat over intentie en verlangen. Niet over gedrag. Niet elke ouder kent en neemt zijn verantwoordelijkheden, zegt Van der Pas.
De aanname dat elke ouder het beste wil, heb je volgens Alice van der Pas nodig wanneer je met ouders werkt die gedrag vertonen waarmee je je op geen enkele manier kunt identificeren en waarvan je direct in de weerstand schiet. Die aanname helpt je om je te kunnen openen en verbinding tot stand te brengen. Ze helpt je om je te identificeren met de goede intentie, ook al zag je die niet direct.
Een ouder die zijn kind opsluit, roept afgrijzen op, daardoor ga je ‘dicht’. Maar als je bedenkt dat ook deze ouder het aller-, allerbeste wil, en dat het moeilijk moet zijn voor de ouder dat dat niet lukt, kun je compassie voelen en je wellicht oprecht interesseren voor het verhaal van de ouder.
Vanuit die open houding kun je als het ware een spoor leggen in de goede richting. Met ‘jij wilt als ouder natuurlijk ook het beste voor je kind’ doe je impliciet een beroep op het verlangen een goede ouder te zijn. Je bevestigt dat hij of zij ‘de goede intentie’ wel in huis heeft en ook het goede zal kunnen gaan doen. De ouder, die zich hoogst waarschijnlijk een falende of zelfs slechte ouder zal voelen, kan hierdoor vertrouwen krijgen in jouw bedoelingen. Hij of zij zal begrijpen dat je naast hem wilt staan om samen op pad te gaan naar verbetering.
De ouders van nu waren twintig, dertig jaar geleden misschien zelf kinderen die het moeilijk hadden, bij wie hulpverlening en omgeving het hart vasthielden. Ouders die als kind mishandeld zijn, nemen zich vaak sterk voor: ik zal dat nooit doen bij mijn kind, mijn kind zal het beter hebben. Maar wat als je jezelf op een dag aantreft in een situatie waarin ook jij je kind slaat? Doordat je nooit hebt geleerd je emoties te reguleren en kinderen nu eenmaal, dat weten we allemaal, ook het bloed onder je nagels vandaan kunnen halen? Een ooit zelf mishandelde en nu zelf mishandelende ouder is zo bezien misschien wel dubbel slachtoffer.
Dit besef kan je helpen om je hart voor de mishandelende ouder te openen. In de ouder kan nog altijd dat beschadigde kind van vroeger schuilgaan, dat behoefte heeft aan zorg en begrip. Verwoord dit ook naar de ouder toe: ‘Ik maak me zorgen om jou, het moet voor jou als ouder heel pijnlijk zijn om je kind pijn te doen. Ik kan mij niet voorstellen dat dat is wat je wilt.’
Werken met ouders is soms een heidens karwei. Van professionals wordt maar verwacht dat ze dit kunnen zonder dat er in opleidingen aandacht is voor kennis over de psychologie van ouderschap en de ingewikkeldheid van de dynamiek tussen ouders en professionals. Deze kennis is een voorwaarde om goed beslagen ten ijs te komen. Niet dat je het gedrag van ouders moet vergoelijken omdat je begrijpt hoe kwetsbaar ouderschap per definitie is, maar om het noodzakelijke, ingewikkelde gesprek te kunnen voeren zonder de ouder kwijt te raken. Zonder deze bagage kun je je onthand en dus onveilig voelen, en dat heeft direct zijn weerslag op de ouder en dus ook op het kind. Dat kind heeft baat bij een ouder die zich veilig en gedragen voelt.
José Koster (47) is ouderschaps- en communicatiedeskundige en traint professionals in de omgang met ouders. Ze baseert haar kennis op het werk van Alice van der Pas en Daniël Stern en past onder andere NLP, Transactionele Analyse (TA) en Systeemtheorie toe.
Daarnaast is ze coördinator van Home-Start in Amsterdam en trainer van het programma Het Begint Bij Mij. Zie ook josekoster.nl.
Stap drie van het meldcode-stappenplan, ‘Praat met ouders of verzorgers’, is misschien wel de lastigste. Want hoe voer je een open gesprek met ouders van wie je het gedrag sterk afkeurt? En wat doe je met je eigen angst voor agressie? Ouderschaps- en communicatiedeskundige José Koster deelt haar ruime ervaring op dit gebied.
Auteur: José Koster
In deze rubriek vertelt een jongere over een lastige situatie in zijn of haar jeugd − en hoe professionals daar op reageerden. Deze keer: Serena (21) schrijft een brief aan Ria, haar voormalige voogd.
Auteur: Annemarie van Dijk
Brief aan...
Dag Ria,
Het is al een paar jaar geleden dat we elkaar voor het laatst spraken, maar ik denk nog vaak aan dat gesprek. Ik was 18, wilde mijn dossiers uit de jeugdzorg graag inzien, en vroeg of je als mijn voogd eigenlijk wel wist wat er in mijn eerste pleeggezin was gebeurd. ‘Ja,’ antwoordde je, ‘maar je was ook wel een heel lastig kind.’ Toen werd ik weer zó kwaad. Al was ik het lastigste kind van de wereld, jij had mij moeten beschermen.
Ik had geen fijne start in het leven, zoals je weet. Mijn vader was alcoholist, mijn moeder dronk en rookte tijdens haar zwangerschap van mij. Bovendien had ze COPD en was ze psychisch ziek. Het was echt armoe bij ons thuis, soms werden het gas en licht zelfs afgesloten doordat we de rekeningen niet konden betalen.
Toen ik 8 was, zijn mijn ouders gescheiden. Ik bleef bij mijn moeder, voelde me verantwoordelijk, zorgde voor haar. Na driekwart jaar bleek mijn moeder zo ziek dat ze naar een verzorgingstehuis moest. In overleg met jou werd besloten dat ik naar een achternicht van mijn moeder ging. Zij en haar man konden zelf geen kinderen krijgen en wilden mij graag opnemen.
In het begin liep het best goed. Maar na een tijdje ging het enorm botsen tussen mijn ‘neef’, zoals ik de man van mijn nicht maar even noem, en mij. Hij werkte niet en was altijd bij mij thuis. Wat ik ook deed of zei, hij werd elke keer boos. Als ik ‘bedankt’ zei, had ik ‘dankjewel’ moeten zeggen – en andersom. Ik mocht niet buitenspelen, moest van hem de hele middag op mijn kamer zitten om mijn huiswerk te doen. Terwijl je als 9-jarige hooguit een beetje topografie hoeft te leren. Na het eten moest ik meteen weer naar boven. Soms werd hij zo boos dat hij me tegen de muur of tegen de kast aan gooide. Als ik mijn haar niet goed had geborsteld, sloeg hij me met de borstel. Hij brak zelfs het slotje van mijn dagboek open en las alle verwijten aan zijn adres die ik van me af had geschreven.
Ik werd mishandeld en kon bij niemand mijn verhaal kwijt. Als we bij mijn moeder op bezoek gingen in het verzorgingstehuis, ging mijn neef mee en dus kon ik niet vrij praten. Ik werd zo zenuwachtig dat het op school steeds slechter ging. Ik werd gepest en mijn schoolprestaties waren niet best – ook doordat ik snel was afgeleid en veel zat te dagdromen. Dat ik ADD heb, is pas op mijn 19de ontdekt.
Jij kwam soms langs voor een gesprek, maar vroeg niets aan mij. Je sprak alleen met mijn nicht en haar man, die deden alsof alles goed ging. Misschien straalde ik niet uit dat ik wanhopig was, maar daar had jij doorheen moeten prikken.
Toen ik er bijna een jaar woonde, zei mijn neef: ‘Ik heb geen zin meer in je’, en zette me buiten de deur. Dat was mijn kans; ik belde aan bij een vrouw verderop in de straat bij wie ik een goed gevoel had. Ze luisterde naar me en belde de politie. Gelukkig bleek dat mijn nicht en haar man me niet meer in huis wilden hebben. Niet dat het daarna allemaal veel beter ging: ik heb nog in verschillende pleeggezinnen gezeten en uiteindelijk in een instelling. Mijn moeder is inmiddels overleden en met de nieuwe vrouw van mijn vader kan ik niet overweg. Sinds drie jaar woon ik beschermd bij het Leger des Heils. Veilig voel ik me nog steeds niet, want mijn medebewoners zijn crimineel, laagbegaafd, junk of alle drie.
Door alles wat ik in mijn leven heb meegemaakt, functioneer ik niet goed. Een veilige situatie heb ik nooit gekend. Maar vooral aan dat jaar bij mijn nicht en haar man heb ik een enorm trauma overgehouden. Als ik ergens een groen busje zie staan – in zo’n auto reed mijn neef – flip ik helemaal. Ik zit nog steeds vol wraakgevoelens naar hem toe. Het liefst zou ik hem hacken op Facebook en alles opschrijven wat hij mij heeft aangedaan zodat iedereen het kan lezen. Ik blijf altijd iets van hem bij me dragen, al wil ik dat niet. Hij heeft iets bij mij kapot gemaakt.
Het is heel moeilijk om er altijd alleen voor te staan. Ik moet mijn eigen boontjes doppen. Naar hulpverleners toe ben ik vaak argwanend, ik vertrouw ze nooit helemaal. Ik weet dat ik niet makkelijk ben, maar zo ben ik ook geworden door alles wat ik heb meegemaakt. Nog steeds begrijp ik niet waarom jij, Ria, nooit een op een met mij sprak als je langskwam op mijn pleegzorgadres. Dan had ik verteld dat ik diep, diep ongelukkig was zodat je me daar kon weghalen.
Groet,
Serena (21)
Annette van Tol van Jeugdbescherming West - Haaglanden: ‘Een heel verdrietig verhaal. Waarschijnlijk waren er veel professionals bij Serena betrokken, maar heeft niemand haar echt gezien. Tegenwoordig gaat het een beetje anders dan toen Serena 9 jaar was. We gaan altijd na of het kind een vertrouwenspersoon heeft, iemand bij wie het terechtkan en met wie het kan praten. Daartoe spreken jeugdbeschermers en pleegzorgwerkers ook met het kind alleen. Wil een kind niet met de jeugdbeschermer of pleegzorgwerker praten, dan leggen we een lijntje met bijvoorbeeld de school. Misschien praat het kind wel makkelijk met het schoolmaatschappelijk werk of de intern begeleider, en komt op die manier de informatie alsnog bij ons terecht.
Is er in een gezin iets aan de hand, dan zorg ik er altijd voor dat de school dat weet, erop let en me belt bij zorgen. Andersom vraag ik scholen om zorgen bij mij te melden. Slechter wordende schoolresultaten bijvoorbeeld kunnen een signaal zijn dat er iets aan de hand is. Er moet dan onderzocht worden wat de oorzaak kan zijn, bijvoorbeeld in een gesprek met het kind, het gezin en/of de betrokken hulpverlening. Dat is gewoon een kwestie van de meldcode volgen: toetsen bij een andere professional of je gevoel van zorg klopt. Bij Serena zijn de professionals elkaar echt misgelopen.
Als Ria inderdaad heeft gezegd dat Serena een lastig kind was, vind ik dat niet oké. Je moet een kind altijd ontschuldigen. Niet het kind zelf is lastig, maar zijn gedrag. En dat gedrag komt voort uit wat het kind heeft meegemaakt.’
Je bent pas 7 weken oud. Je ligt naast je moeder, op een boxkleed in het huis van je oma. Je bent net ontslagen uit het ziekenhuis. Onze vertrouwensarts heeft je daar laten onderzoeken, omdat we bezorgd waren dat je schade had als gevolg van mogelijk schudden door je ouders. Gelukkig ben je helemaal in orde.
Je hebt je vader al vijf dagen niet gezien. Dat is onderdeel van ons voorlopige veiligheidsplan. Je ouders zijn allebei bang om door elkaar verlaten te worden en het lukte hun niet om de stress, boosheid en angst daarover te beheersen. Ze kregen ruzie, het duurde, op en af, wel 24 uur.
Je moeder laat mij een foto zien met daarop je vader met jou. Jij ligt op de commode, hij staat ernaast. Hij steekt een slagersmes in de commode, naast jouw voeten. Het lukt me niet die foto van mijn netvlies af te krijgen. Je voetjes, kleiner dan mijn pink op nog geen 10 centimeter van dat mes. De woeste blik in zijn ogen, helemaal de weg kwijt. Het past niet in mijn hoofd dat je moeder er ook nog een foto van heeft kunnen maken, blijkbaar kan het toch.
Er was geharrewar, er werd geduwd en gesjord en geschreeuwd. Je moeder heeft je gegrepen en is naar het politiebureau gerend. De politie heeft ons gebeld en nu sta ik hier naast jou. Met je bijzondere gezichtje en grote ogen. Je lacht, je maakt contact, je ziet er goed uit.
Je moeder gaat liefdevol met je om. Ze weet één ding zeker: zo kan het niet verder. Maar hoe dan wel? Je vader is haar ‘alles’.
Ik spreek je vader. Hij weet het ook niet meer. Zover had het nooit mogen komen. Hij wil alles doen om zijn gezinnetje bij elkaar te houden. Het was zwart voor zijn ogen. Een time-out kan ik niet van hem vragen, zegt hij. Hij heeft verlatingsangst, dat triggert hem tot op het bot. Toch ga ik het doen, die time-out. Eerst jouw veiligheid én die van je ouders vastleggen. Dan onderzoeken hoe verder.
Ik spreek ontzettend veel hulpverleners. Opnieuw verbaas ik me: zo veel mensen, zó weinig afstemming. Dat mocht niet van je ouders. Geen hulpvraag kunnen stellen, is dus blijkbaar geen hulp krijgen.
De volgende dag ga ik samen met je ouders en hun directe hulpverleners om de tafel. We maken afspraken, we noemen het veiligheidsvoorwaarden. En ik regel dat je je vader weer wat regelmatiger kan zien en knuffelen.
We komen elke week samen om te bespreken hoe het gaat en daarnaast doe ik het onderzoek. Ik spreek je ouders uitgebreid, ik zie ze. Kwetsbaar, gekwetst, gestrest, zwakbegaafd, geen enkel hulptraject is na de start ook écht gestart of afgerond. Je ouders dragen allebei een volle rugzak aan ellende. Ze zijn op zoek naar liefde en er mogen zijn.
Ik bespreek alles, open en eerlijk met je ouders. Maar ik maak me gedurende het onderzoek steeds meer zorgen, in plaats van minder. De veiligheidsafspraken worden gebroken. De eigen behoeften van je ouders gaan voor hún veiligheid én die van jou. Je moeder appt me: ‘Ik heb een fout gemaakt en nu durf ik hem niet weg te sturen.’ Ze is bang voor de boosheid van jouw vader, maar ze wil ook niet alleen zijn.
Ik slaap er slecht van, ik lig te woelen: had ik toch direct moeten ingrijpen of kan het echt wachten tot het groot overleg morgen? Komt dit tot een familiedrama?
De volgende dag: opnieuw om de tafel. Ik leg alles open en vertel dat ik heb overlegd met de Raad voor de Kinderbescherming. Het is nu: volledig meewerken aan veiligheid en hulpverlening, of: wij regelen jouw veiligheid, buiten je ouders om. Je ouders hebben nu de sleutel in handen om dat wat hun is aangedaan in het verleden te keren. Het verschil te gaan maken voor jou. Eerst veiligheid dan de rest, is de boodschap.
We gaan hulp regelen. De oma’s staan voor jullie klaar. Er vloeien tranen, de knop gaat om, samen vooruit. Je ouders zetten zich in voor jou. Ik heb vertrouwen in hun liefde voor jou en hun wil tot verandering. Maar ik blijf bezorgd, door mijn kennis over hun verleden.
Ik lees je ouders mijn verslag aan de Jeugdbeschermingstafel voor. Een onmogelijk lang verhaal, oeps… daar had ik toch andere voornemens in. Je ouders herkennen zich in het verhaal, zo is het gegaan. Het maakt ze emotioneel. Zo veel hulpverleners gesproken? ‘Je bent er echt druk mee geweest Grete,’ is hun reactie. Ik voel me even gezien en gewaardeerd. Ik benoem dat dit de mensen zijn die om hen heen staan en de hand uitreiken, ze mogen hem pakken.
De hulpverleners en je ouders, ze staan nu zij aan zij met de focus op nu en vooruit. De veiligheidsafspraken zijn helder, de gevolgen als ze worden gebroken ook. Ik heb gedaan wat ik kon, voor nu. Ik blijf je volgen.
Ik ben Grete Houwen van Veilig Thuis Gelderland Midden. Sinds mijn afstuderen in 1999 heb ik gewerkt bij de verschillende Bureaus Jeugdzorg, bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) in Den Haag en bij Nidos; jeugdbescherming voor alleenstaande, minderjarige vluchtelingen. Wat ik in mijn werk het allerliefste wil, is het verschil maken. Maar doe ik dat eigenlijk wel en waaruit blijkt dat dan? Mijn grootste hoofdbrekers gaan daarover.
De belangrijke lessen die ik in de eerste jaren bij het AMK heb geleerd, draag ik nog altijd met me mee: ‘Spreek en zie het kind altijd’, en: ‘Als ik het niet vraag, vraagt niemand het.’
Werken bij Veilig Thuis geeft mij de moed om alles te vragen, te beluisteren en te begrijpen - ook als ik het antwoord liever niet zou willen horen. Ik probeer verbinding te maken, in rust, met humor.
Als ik ergens het verschil kan maken, is het denk ik dát. Als je dat snapt en ziet, ontstaat er ruimte om te zien wat er nodig is.
Bij elk kind probeer ik luikjes te openen in het hoofd, dat het mág praten over dat waarvan het denkt of gehoord heeft dat je er niet over mag praten. Natuurlijk gaan niet alle kinderen open, ze vertellen niet altijd wat er speelt, waar ze bang van worden of bezorgd om zijn. Maar ik probeer ze wel de ruimte te laten voelen om dat gesprek op een dag aan te gaan, met hun juf, mentor, vriendjes, familie…
Hoe groeit het kind op? Hoe zijn de ouders opgegroeid? Wat is daarmee de voorspelling van zijn toekomst? En vooral: wat gaat helpen om het geweld te stoppen? Zo probeer ik het kind in zijn context te zien. Door verbinding te maken, open en eerlijk te zijn over waarom ik vraag wat ik vraag, denk wat ik denk, en doe ik wat ik doe, hoop ik betrouwbaar te zijn en het verschil te maken.
Jij bent nu 16 weken oud, nog te jong om iets te vertellen. Maar het gaat goed met je, je bent veilig. Je ouders doen er alles aan. Maar makkelijk is het niet.
Dit artikel is gebaseerd op de speech die Grete Houwen eind november hield in het kader van de Week tegen Kindermishandeling, met als thema 'Ik maak het verschil'.
Waarin maak ik het verschil?
Veilig Thuis-medewerker Grete Houwen heeft hoofdbrekers over de vraag: doet mijn werk er voldoende toe? Lever ik echt een bijdrage aan de veiligheid van jonge kinderen? Ze schreef er dit ontroerende stuk over.
Auteur: Grete Houwen
‘Ik sliep ’s nachts stiekem op het conservatorium’
Iris Hond (31) is nu een succesvol pianist, maar toen ze 14 jaar oud was, zag haar leven er heel anders uit. Na misbruik door een docent op het conservatorium, raakte ze dakloos. Zelfs haar ouders wisten dat niet. ‘Alleen en onveilig, zo voelde ik me.’
Auteur: Deborah Ligtenberg / Fotografie: Alek Bruessing
Iris Hond (1987) begon met pianospelen toen ze 3 jaar oud was. Ze werd heel jong aangenomen op het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en studeerde daar summa cum laude af. Iris toerde met Diana Ross en speelt nu wereldwijd haar eigen shows. Ze richtte de Music for Shelter Foundation op, met als doel om muziek te brengen naar mensen op plaatsen waar dat niet vanzelfsprekend is. Ze treedt onder meer op in gevangenissen en voor daklozen.
‘Als ik íets graag wilde, was het concertpianiste worden. Al sinds mijn 3de speel ik piano. Ik vind het heerlijk; muziek verbindt, neemt je mee, het is heel fijn om te spelen. Toen ik op mijn 14de werd aangenomen op het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, was ik een stukje dichter bij die droom. Maar ik woonde met mijn heel leuke, lieve ouders en mijn broer in Harderwijk. De afstand naar Den Haag was te groot om elke dag op en neer te reizen.
Ik bleek tijdelijk bij een docent van school te kunnen verblijven. Natuurlijk vond ik dat spannend, maar ik had er ook zin in. Een nieuwe stad, een nieuwe wereld, waarin ik heel veel tijd aan muziek mocht wijden. Mijn ouders hebben mij altijd veel vrijheid gegeven, dus was het vrij vanzelfsprekend dat ze me lieten gaan. We hebben er samen goed over gepraat. We zagen het alle drie zitten.’
‘Ik woonde al een tijdje bij die docent, toen hij me op een dag seksueel misbruikte. Ik was in paniek, heb meteen mijn spullen gepakt en ben vertrokken. Het was gek, maar op een bepaalde manier voelde ik me schuldig. Alsof het misbruik mijn verantwoordelijkheid was. Toen ik er veel later over ging lezen, las ik dat dit vaker voorkomt bij slachtoffers van seksueel misbruik. Ik voelde een loyaliteit naar die man en wilde hem niet verdrietig maken. Ik vond hem zielig. Raar hè? De enige die zielig was, was ik. Dat zie ik nu, toen niet.
Ik vond mezelf met mijn 14 jaar heel wijs. Ik ben opgegroeid in een kunstenaarsgezin, met mensen als schilder Jan Cremer om me heen. Ik had zijn boeken ook gelezen. Ik dacht dat dit soort gebeurtenissen normaal waren. In films over artiesten gebeurden ook heftige dingen. Het hoort er gewoon bij, dát idee.’
‘Ik durfde er met niemand over te praten. Zéker niet met mijn ouders. Ik was bang dat ze het niet zouden aankunnen. Dat mijn vader een hartaanval zou krijgen. Dat ze me terug zouden halen naar de Veluwe en ik geen concertpianiste meer kon worden. Dat wilde ik absoluut niet. Bovendien zit opgeven totaal niet in mijn karakter. Ik was aan dit avontuur begonnen en wilde er ook mee door.
Nadat ik bij die man was weggevlucht, ben ik een maand of drie, vier dakloos geweest. Het conservatorium was gelukkig tot laat open, waardoor ik ergens in een kamer wat kon slapen voordat de deur op slot ging. Ik liep dan ’s nachts over straat. Later liet ik me ook wel stiekem insluiten. Ik verstopte me dan ergens in school en als iedereen weg was, zocht ik een plekje om te slapen. ’s Morgens kon ik daar douchen en ’s avonds speelde ik in restaurants, in ruil voor een maaltijd. Dan had ik meteen wat gezelligheid. Mijn ouders – die er geen idee van hadden dat ik niet meer bij die man woonde – maakten elke maand kleed- en zakgeld aan mij over. Daar leefde ik van, maar eigenlijk was het te weinig.’
‘Op een dag sprak een zwerver mij aan. Of ik geld voor hem had. “Mán, ik heb zelf niet eens geld voor eten!”, snauwde ik. Hij keek me aan en zei dat ik moest wachten. Een tijdje later kwam hij terug met zijn zakken vol muntjes die hij voor mij bij elkaar had gebedeld in de stad. Hij en nog een paar andere daklozen hebben me ontzettend gesteund. Ik was alleen, maar op elke straathoek van de stad kende ik wel een dakloze. Niet dat ik bij hen uithuilde, maar we begrepen van elkaar waar we doorheen gingen. Ook al was ik de enige ‘sane’ tussen al die mensen met psychische, alcohol- en drugsproblemen, ik voelde me een van hen. Ik hoorde bij een groep, daardoor voelde ik me wat minder alleen.’
‘Na die paar maanden zonder huis, vond ik een kamer. Ik zei tegen mijn ouders dat ik liever daar wilde wonen dan bij die docent en zij vonden dat goed. Ik had dan wel een dak boven mijn hoofd, maar om de paar maanden verhuisde ik weer omdat ik me niet prettig voelde. Ik voelde me nergens thuis - alleen op straat, bij de daklozen die me begrepen.
Een jaar of vijf geleden heb ik dit allemaal aan mijn ouders verteld. Het moest wel. Het is zo’n groot onderdeel van mijn leven en heeft me zo gevormd, dat het niet goed voelde dat zij het niet wisten. Natuurlijk schrokken ze. Misschien hebben ze ook wel wat last van schuldgevoel. Voor mij hoeft dat niet. Ik was geen gemakkelijk kind. Ik was over veel dingen heel open, maar hierover niet. Ze hebben wel gevoeld dat er iets niet in orde was, maar ik liet niks los. Dus gooiden ze het op het harde werken op school. Dat kan ik ze niet kwalijk nemen.’
‘Ik vertel dit verhaal ook in mijn theatertour en elke keer weer is het net of het niet over mij gaat. Al kan ik me het gevoel van toen nog heel goed herinneren. Vooral de eenzaamheid. Ik verloor de aansluiting met studenten die na school lekker naar huis gingen. Door wat ik meemaakte, was ik mentaal veel verder dan zij. Alleen en onveilig, zo voelde ik me.
Het zijn thema’s waar ik nog steeds heel hard aan werk. Het gevoel van moeten overleven, de vecht-of-vluchtmodus, zit er nog steeds een beetje in. Ik heb moeten leren om te genieten en me veilig te voelen. Ik maakte vaak keuzes voor de korte termijn; nú een oplossing en weer door. Dat waren niet altijd de juiste beslissingen. Tegenwoordig heb ik een heel fijn team om me heen en durf ik keuzes te maken op basis van vertrouwen en duurzaamheid.
Gisteravond trad ik op en zat ik na afloop met mijn team te eten. Ik had de hele tijd tranen in mijn ogen. Ik voelde me zó op mijn plek. Het was heel fijn en gezellig, ik weet heel goed dat dit helemaal niet vanzelfsprekend is. Als ik iets heb geleerd, is het dat heel kleine, fijne dingen groots kunnen voelen. Net als dat je niet zomaar kunt oordelen over mensen. Iedereen heeft een verhaal.’
‘Vraag altijd door. Er waren best docenten die aan me vroegen of het goed met me ging. Die zeiden dat ze me zo bleek en mager vonden. Dan antwoordde ik dat ik heel hard moest studeren. Dus natúúrlijk was ik moe en zag ik er niet zo goed uit. Het was dubbel. Ik vond het doodeng dat iemand achter mijn ware verhaal kwam, maar wilde dat ook heel graag. Het allerliefste wilde ik gered worden. Achteraf was dat ook veel beter geweest.’
Over Augeo
Augeo wil als particuliere stichting bevorderen dat kinderen veilig opgroeien. Zij helpt professionals en beleidsmakers hun kennis en kunde vergroten, zodat kinderen die met geweld, verwaarlozing of misbruik te maken krijgen gezien, gehoord en gesteund worden.
Zolang duizenden kinderen nog geweld, verwaarlozing of misbruik meemaken en er te weinig hulp is, draagt Augeo met haar programma’s ‘Meer kinderen in beeld’, ‘Meer kinderen gehoord’ en ‘Meer kinderen gesteund en geholpen’ bij aan concrete verbeteringen. Door deze programma’s, onze academy, dit magazine, onderzoek en lobbyactiviteiten helpen wij meer kinderen veilig te laten opgroeien.
Aan dit nummer werkten mee:
De kinderen op de foto’s zijn modellen, tenzij anders vermeld.