Augeo Magazine - Editie 14, juni 2019

Landelijk onderzoek naar aanpak kindermishandeling

Wat weten we over de gezinnen die bij Veilig Thuis worden gemeld? Welke problemen spelen er en welke hulp hebben zij nodig? De eerste meting van een landelijk onderzoek geeft al zo veel inzicht in de problemen én kansen, dat dit magazine eraan is gewijd

Inhoud

Voorwoord

‘Bij ons thuis is iedere week geweld’

•••• 1 ••••

Dubbelinterview

‘Structureel geweld is een veelkoppig monster’

•••• 2 ••••

Ervaringsverhaal

‘Die eerste duw werd uiteindelijk een klap in mijn gezicht’

•••• 3 ••••

Tips

Wat kun je doen voor een kind dat onveilig opgroeit?

•••• 4 ••••

Interview

‘Deze kinderen hebben een kalm brein nodig’

•••• 5 ••••

Achtergrond

Waarom kindermishandeling zich herhaalt

•••• 6 ••••

Ervaringsverhaal

‘Mijn moeder kon me wekenlang negeren’

•••• 7 ••••

Reportage

Gezinnen met problemen krijgen steun via Buitenshuisproject

•••• 8 ••••

Interview

Hoe maak je een veiligheidsplan voor een kind?

•••• 9 ••••

Voorwoord

Edith Geurts

Hoofdredacteur 

Augeo Magazine

Leestijd: 1,5 minuut

‘Bij ons thuis is iedere week geweld’

De cijfers liegen er niet om: in een gezin dat bij Veilig Thuis is gemeld, vinden jaarlijks gemiddeld 71 geweldsincidenten plaats. Dat is dus vaker dan een keer per week. In meer dan de helft van die gezinnen vindt zowel geweld tussen de ouders onderling als direct tegen de kinderen plaats. Die kinderen zien dus dat hun ouders elkaar mishandelen of uitschelden, en worden ook zelf geslagen of verwaarloosd. Als gevolg van dat geweld heeft 4 op de 10 kinderen ernstige traumaklachten, zoals posttraumatisch stresssyndroom, een depressie of een angststoornis. 

Dit zijn een paar schokkende uitkomsten van het vervolgonderzoek naar de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Eerder publiceerde Verwey-Jonker Instituut Doorbreken geweldspatroon vraagt gespecialiseerde hulp. Onderzoek naar de effectiviteit van de aanpak huiselijk geweld in de G4Uit dit ‘G4-onderzoek’ bleek dat het nog onvoldoende lukt om met name langdurig en ernstig geweld blijvend te stoppen en om de juiste hulp voor alle gezinsleden te organiseren. De vier grote gemeenten (G4) besloten tot een vervolgonderzoek en op initiatief van Augeo Foundation hebben zich nog negen Veilig Thuis-regio’s aangesloten. Zodoende doen meer dan honderd gemeenten nu mee aan het Landelijk onderzoek naar de aanpak van kindermishandeling en partnergeweld.

Wat binnen de gemelde gezinnen gebeurt is zo groot en schokkend dat je je er bijna geen beeld van kunt vormen. Wie zijn deze gezinnen? Wat zijn hun problemen? Welke effecten heeft het geweld op de kinderen? Daar willen we met deze editie van Augeo Magazine inzicht in geven. We gaan dieper in op de verschillende problemen die spelen en hoe die samenhangen met het langdurige en ernstige geweld. We vertellen bijvoorbeeld over de opvoedstress die veel ouders ervaren, over de emotionele onveiligheid die kinderen ontwikkelen en over de invloed van hechtingsproblemen op kinderen en hun ouders. Omdat we ervan overtuigd zijn dat we de kennis achter de cijfers kunnen gebruiken om het veiliger te maken voor de kinderen. Nu en in de toekomst.

Dubbelinterview

‘Structureel geweld is een veelkoppig monster’

Uit de eerste metingen van het landelijke onderzoek blijkt dat de ernst, frequentie en chroniciteit van kindermishandeling en partnergeweld hoger liggen dan verwacht. Majone Steketee en Marga Haagmans zijn nauw betrokken bij het onderzoek en bespreken hun eerste bevindingen. 

Auteur: Annet Reusink

Leestijd: 7 minuten

Majone Steketee, voorzitter van de raad van bestuur van het Verwey-Jonker Instituut

Marga Haagmans, hoofd innovatie en onderzoek bij Augeo Foundation

Waarom moest dit onderzoek er komen?  

Majone: ‘In 2014 verscheen het onderzoek, Doorbreken geweldspatroon vraagt gespecialiseerde hulp. Onderzoek naar de effectiviteit van de aanpak huiselijk geweld in de G4Daaruit bleek dat er nog veel te verbeteren was aan de aanpak van huiselijk geweld in de vier grote steden. Daarom wilden die steden het onderzoek herhaald zien, en dat is nu het Landelijk onderzoek naar de aanpak van kindermishandeling en partnergeweld. Het eerste richtte zich op partnergeweld in de vier grote steden. In het vervolgonderzoek hebben we dit uitgebreid met kindermishandeling en komen de respondenten uit het hele land.’ 

Marga: ‘Beleidsmakers in een landelijke regio konden op basis van het eerste onderzoek nog zeggen: “Dit is grote-stedenproblematiek. Bij ons in de regio gebeuren zulke dingen niet.” Met het landelijke onderzoek tonen we aan dat huiselijk geweld en kindermishandeling overal voorkomen. Onze respondenten zijn gezinnen die gemeld worden bij Veilig Thuis. Daarbij hebben we geen onderscheid gemaakt; het is echt een steekproef. Opmerkelijk is dat deze steekproef in alle regio’s ongeveer hetzelfde beeld oplevert.’ 

Wat kunnen jullie zeggen over de aard en omvang van het geweld?  

Majone: ‘Jaarlijks vinden in een gezin gemiddeld 71 geweldsincidenten plaats. Bij ruim de helft gaat het zowel om kindermishandeling als om partnergeweld.’

‘Bij ruim de helft van de gezinnen speelt zowel kindermishandeling als partnergeweld’
John Doe

Marga: ‘Voor de duidelijkheid: we hebben het niet over een woordenwisseling of een tik op de vingers. Het gaat om fors geweld, vaak chronisch. De meeste kinderen zitten al lang in deze situatie. Voor professionals is het heel belangrijk om dat te weten. Chronisch geweld laat zich niet zomaar uitroeien; het is een veelkoppig en taai monster.’

Waarom is het voor professionals belangrijk om dat te weten?

Marga: ‘Ze moeten zich realiseren dat het niet altijd meteen op te lossen is. Maar dat ontslaat professionals niet van de plicht om verantwoordelijkheid te nemen. Kinderen die thuis nare dingen meemaken zijn soms onhandelbaar. Of juist onzichtbaar, want dat is thuis hun overlevingsstrategie. Als leerkrachten of hulpverleners dat niet weten en verkeerd reageren, kan een kind extra getraumatiseerd raken.


Maar als je het goed doet, kun je veel betekenen voor kinderen in deze situatie. Oók als het geweld doorgaat. Jongeren herinneren zich later vaak nog precies wie er wél voor ze was. Ze hebben het over die ene leraar die wél vragen stelde. Of die ene verpleegkundige in het ziekenhuis, die ze echt aankeek en vroeg: “Maar hoe gaat het nu met jou?” Van deze leraar en deze verpleegkundige kunnen wij heel veel leren. Wat deden zij waardoor de jongere zich wél geholpen voelde? Uiteraard blijft het allerbelangrijkste dat het geweld stopt; daarop moeten professionals altijd hun hulp richten.’

Kunnen jullie – vooruitlopend op de eindresultaten – al iets zeggen over de gevolgen van het geweld? 

Majone: ‘Bij melding bij Veilig Thuis heeft 29 procent van de kinderen een klinisch trauma, zoals PTSS, depressie en angst. Daarnaast heeft 12 procent een subklinisch trauma: er is nog geen gediagnosticeerd trauma, maar je ziet wel dat er iets aan de hand is. In totaal hebben dus 4 van de 10 kinderen traumatische klachten. De hechting met ouders is slechter dan bij een gemiddeld kind en door de vele ruzies, voelen de kinderen zich onveilig. Niet alleen bij hun ouders, ook in de buitenwereld. Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. Als je thuis 71 keer per jaar een geweldsincident meemaakt, schiet je eerder in de stress als je op school per ongeluk een duw krijgt.’

‘Deze kinderen zijn guerrillastrijders. Ze zijn thuis voortdurend op hun hoede’
John Doe

Marga: ‘Deze kinderen zijn guerrillastrijders. Op de plek waar het veilig zou moeten zijn – thuis – zijn ze voortdurend op hun hoede: uit welke hoek komt het gevaar? In de buitenwereld kunnen ze die antenne niet meer uitzetten. Toch zeggen ze vaak dat het goed met ze gaat. Dat blijkt ook uit ons onderzoek. Op een vraag antwoorden ze: “Prima hoor”. Het is heel belangrijk om dan niet af te haken. Ik ken jongeren die pas na járen in staat waren om hun verhaal te vertellen. In de tussentijd is het heel belangrijk om ze te laten merken: ik ben er voor je. Bij mij ben je veilig. Als je wilt, kun je er met mij over praten.’

Wat zijn veelvoorkomende onderliggende factoren van het geweld?

Marga: ‘De risicofactoren komen niet helemaal als een verrassing: financiële problemen, alcohol, opvoedstress. Metingen wijzen uit dat ouders uit ons onderzoek net zoveel stress ervaren als vluchtelingen in een oorlogsgebied.’

Majone: ‘In veel gevallen speelt hun eigen achtergrond daarbij een rol. Maar liefst 44 procent is zelf slachtoffer van kindermishandeling en 16 procent heeft een trauma. Je kunt dus stellen dat de geschiedenis zich vaak herhaalt.’

Zijn jullie verrast door de uitkomsten van de eerste meting? 

Marga: ‘Veel van de uitkomsten wisten we al, of we vermoedden ze. Maar met dit onderzoek laten we onomstotelijk de feiten zien. Dit is wat er gebeurt. Dit zijn de gevolgen. En als we niets doen, kunnen we dit verwachten. Het zijn schokkende cijfers. De frequentie en chroniciteit van het heftige geweld zijn hoger dan we hadden verwacht en gehoopt.’

‘Niemand kan er nog omheen: hulp is heel hard nodig’
John Doe

Majone: ‘Uit het onderzoek in de grote steden bleek dat ruim de helft van de kinderen geen hulp aangeboden krijgt na een melding van partnergeweld. Als we dan nu zien dat 41 procent van die kinderen traumaklachten heeft, dan kan niemand er nog langer omheen dat de juiste hulp voor deze gezinnen heel hard nodig is.’

Levert het onderzoek ook al nieuwe inzichten op?

Majone: ‘Het type geweld blijkt gekoppeld aan de klachten die het kind kan krijgen. We zien bijvoorbeeld dat verwaarlozing vaak leidt tot hechtingsproblematiek, terwijl partnergeweld eerder emotionele onveiligheid veroorzaakt en daarmee leidt tot traumaklachten. Dit onderzoek toont ook aan dat psychisch geweld veel meer impact heeft dan we tot nu toe dachten. Als je dag in dag uit te horen krijgt dat je niks goed doet, kan dat grotere gevolgen hebben dan een incidentele draai om je oren. Begrijp me goed: geweld is nooit goed. Maar we moeten niet onderschatten wat psychisch geweld doet met kinderen.’ 

Wat kunnen professionals in de praktijk met deze inzichten? 

Majone: ‘De handelingsverlegenheid onder hulpverleners is groot. Vaak gaan ze aan de slag met onderliggende factoren, zoals schulden en het alcoholprobleem. Ze vinden het heel lastig om te praten over het geweld binnen het gezin – laat staan dat ze dieper durven ingaan op het soort geweld dat er speelt. Maar om een gezin passende hulp te kunnen bieden, moet je wel weten of het gaat over een incidentele klap of om een structurele situatie.’ 

‘Veel hulpverleners leggen nog geen verband tussen partnergeweld en kindermishandeling’
John Doe

Marga: ‘Uit het onderzoek blijkt ook dat er een duidelijke overlap is tussen partnergeweld en kindermishandeling. Dat lijkt een open deur. Toch leggen veel hulpverleners geen verband. Ze gaan aan de slag met de partnermishandeling en informeren niet naar het kind.


Wij hopen dat het onderzoek professionals aanzet om goed te kijken. Verder te vragen. En zich te realiseren dat ze vaak maar een stukje zien van het probleem en dat het dus belangrijk is om samen te werken met andere hulpverleners van het gezin. Het lijken – alweer – allemaal open deuren. Maar als je de inspectierapporten bekijkt, is het allemaal niet gebeurd. De samenhang ontbreekt. Dus zo open zijn die deuren niet. Wij verwachten en hopen dat dit onderzoek professionals gaat helpen om situaties te herkennen en zo onderscheid te maken: wanneer heeft een gezin voldoende aan relatief lichte hulp en wanneer in gespecialiseerde, langdurige inzet nodig?’ 

Jullie brengen tussentijds resultaten naar buiten. Worden die al gebruikt in de praktijk? 

Majone: ‘Jazeker. De resultaten koppelen we terug naar de gemeenten en betrokken partijen en zij verwerken de uitkomsten nu al in programma’s en projecten. Een voorbeeld: ons onderzoek wijst uit dat 40 procent van de kinderen een trauma heeft. Dat heeft het programmateam van Geweld hoort nergens thuis overgenomen. In hun programma staat tegenwoordig als aandachtspunt: trauma’s bij kinderen, met informatie over de trauma’s die kunnen voorkomen bij kinderen die met geweld te maken krijgen. Zo helpt het onderzoek nu al om een veel gedetailleerdere foto te maken van het probleem.’

Jullie hebben in dit gesprek allebei meermalen benadrukt hoe belangrijk je dit onderzoek vindt…

Majone: ‘Met dit onderzoek houden we de samenleving een spiegel voor. Niemand kan meer ontkennen dat kinderen – óveral in Nederland – te weinig hulp krijgen en ernstige gevolgen ondervinden van geweld. Ook van psychisch geweld. Dit onderzoek helpt ons om situaties beter te herkennen zodat we gerichter hulp kunnen inzetten. We weten dat de problemen significant afnemen als kinderen de juiste hulp krijgen.’

Marga: ‘We willen laten zien dat het menens is. Als we niet goed begrijpen wat hier gebeurt, blijft het maar doorgaan. Dan worden kinderen niet geholpen, en dan stopt het geweld nooit. De kinderen van nu zijn de ouders van later.’

Het landelijk onderzoek 

Werkt de aanpak van kindermishandeling en partnergeweld? Dat is de vraag die ten grondslag ligt aan het Landelijk onderzoek naar de aanpak van kindermishandeling en partnergeweld. Aan deze eerste meting hebben 1068 gezinnen deelgenomen. 1204 Ouders vulden over 1550 kinderen vragenlijsten in. Daarnaast hebben 359 kinderen van 8 tot en met 18 jaar zelf vragenlijsten ingevuld.


De respondenten beantwoorden op drie momenten vragen: meteen na de melding, een jaar na de melding en anderhalf jaar na de melding. Zo wordt duidelijk welke hulp ouders en kinderen krijgen, wanneer ze die krijgen en hoe effectief die hulp is. Daarnaast vindt kwalitatief onderzoek plaats, waarvoor ouders, kinderen en betrokken professionals worden geïnterviewd. Het onderzoek wordt pas in het najaar van 2020 afgerond, maar de onderzoekers brengen nu al tussentijds resultaten naar buiten. Een overzicht van deze resultaten staat in deze factsheet

Ervaringsverhaal

‘Die eerste duw werd uiteindelijk een klap in mijn gezicht’

Susan (28) woonde samen met de onberekenbare Remco. Uit liefde bleef ze bij hem; ze kregen zelfs twee kinderen. Tot de avond die ze nooit zal vergeten. Het kwartje viel en de volgende dag vertrok ze om nooit meer terug te komen. 

Auteur: Mariëlle van Bussel 

Leestijd: 4 minuten

Lees verder

Dit verhaal is gebaseerd op tientallen diepte-interviews die onderzoekers van het Verwey-Jonker Instituut hielden bij gezinnen die zijn gemeld bij Veilig Thuis. Het zou dus echt gebeurd kunnen zijn.

‘Het begon als een groot avontuur. Op mijn 19e ontmoette ik Remco op een feestje van vrienden. Hij was knap, had een mooie lach en ook iets stoers. Misschien wel iets ondeugends. Ik viel als een blok voor hem. Hij gaf me het gevoel dat ik speciaal was, voor het eerst in mijn leven. Ik woonde nog bij mijn ouders, met wie ik vaak ruzie had. Onze relatie was nooit zo goed. Mijn moeder was depressief.

‘Waarom hij zijn zoontje nooit zag, kreeg ik niet te horen’
John Doe

Remco woonde op zichzelf, was vijf jaar ouder en had al een kind bij een andere vrouw. Waarom hij zijn zoontje nooit zag, kreeg ik niet te horen. Maar dat maakte me op dat moment ook niet uit. Ik was smoorverliefd. Algauw was ik vaker bij hem dan thuis. Na de zoveelste ruzie met mijn ouders trok ik bij Remco in. 


Het leven was één groot feest. We gingen veel uit, dronken flink, slikten regelmatig xtc-pilletjes en hadden de grootste lol. Dat Remco woedend kon worden als dingen niet gingen zoals hij wilde, negeerde ik. Vaak ging het over akkefietjes met vrienden. 


Overdag ging ik naar mijn werk, Remco was thuis. Zijn baan als metaalbewerker was hij kwijtgeraakt en hij deed weinig moeite om iets nieuws te vinden. Remco wilde sowieso niet meer voor een baas werken. Gelukkig verdiende ik iets, maar eigenlijk was dat niet genoeg voor ons tweetjes.

Binnen een jaar raakte ik zwanger. Dat was niet de bedoeling, maar tegelijkertijd vond ik het fijn. Remco wist niet zo goed hoe hij moest reageren. Tijdens mijn zwangerschap was ik doodmoe en misselijk. In die tijd werd Remco voor het eerst ook écht kwaad op mij. Ik lag een keer  misselijk op de bank, terwijl hij voetbal wilde kijken. Dat was de druppel blijkbaar. “Waarom kun je niet op bed gaan liggen!”, riep hij. Toen ik niet snel genoeg opstond, schoot hij uit zijn slof en gaf me een fikse duw richting de deur.

‘Toen ik niet snel genoeg opstond, schoot hij uit zijn slof’
John Doe

Sindsdien werd hij geleidelijk aan steeds agressiever. Dat zag ik toen niet, nu wel. In het begin schreeuwde hij tegen me of schold hij me uit, maar steeds vaker raakte hij me ook aan. Die eerste duw werd uiteindelijk een klap in mijn gezicht. 


Na de geboorte van onze zoon Dexter veranderde dat niet. Sterker, het werd erger en erger. Het leek alsof hij de verantwoordelijkheid helemaal niet aankon. Soms riep hij ook: ‘Ik ben mijn vrijheid kwijt, ik wil dit helemaal niet.’ Alsof het mijn schuld was.


Terwijl ik parttime werkte, deed hij niets. Hij keek tv, speelde op de PlayStation, rookte jointjes en sprak ’s avonds vaak af met vrienden. Alleen als het hem uitkwam, bracht hij ons zoontje naar de peuterspeelzaal. Als ik thuiskwam van mijn werk, moest ik zelf koken. Voor Dexter kwam ik ’s nachts het bed uit, aangezien hij slaapproblemen had. 


Ik realiseerde me in die eerste jaren na zijn geboorte niet dat hij veel zou meekrijgen van de ruzies en het geweld. Ik dacht dat hij daar te klein voor was. 

‘Als hij spijt had, was hij weer even de man op wie ik verliefd ben geworden’ 
John Doe

Waarom ben ik niet weggegaan bij Remco? Nu, jaren later, snap ik dat zelf niet. Maar ik hield van hem, ondanks zijn opvliegende karakter. We hadden het zo leuk gehad, waarom kon dat nu niet meer zo zijn? Ik wist ook dat hij zelf als kind geslagen was door zijn alcoholistische vader. Eigenlijk had ik ook medelijden met hem. En natuurlijk beloofde hij vaak beterschap. Als ik een blauwe plek had opgelopen, had hij spijt. Dan was hij weer even de man op wie ik verliefd ben geworden. 

We kregen een tweede kind. Weer een slordigheidje, maar wel in een periode dat het beter leek te gaan. Deze keer was hij wel enthousiast. Hij vond het geweldig dat Dexter een broertje zou krijgen. Hij zou met hen samen gaan voetballen in het park om de hoek.


Ons huis was inmiddels te klein. Het stond propvol met spullen, Dexter en Tim sliepen samen op één kamer. Met een man die altijd thuis was en twee kleine kinderen werd het benauwd. Maar we konden geen kant op. Met mijn minimale inkomen konden we geen ander huis betalen. 


Helaas stopte de agressie niet. Het leek of Remco al zijn frustraties over zijn leven op mij afreageerde. Hij dronk en blowde steeds meer. Als hij onder invloed was, werd hij agressiever. Op die momenten – en dat werden er steeds meer – liep ik op eieren. Eigenlijk probeerde ik me onzichtbaar door het huis heen te bewegen. Dat was vreselijk, ik was altijd doodmoe.


De slaapproblemen van Dexter bleken samen te hangen met een vorm van adhd. Daar kon Remco helemaal niet mee omgaan. Het hyperactieve gedrag stoorde Remco mateloos. Ondertussen had onze zoon rust en regelmaat nodig, maar die was er nauwelijks. 

Toen Dexter 6 jaar oud was, kreeg hij op school steeds meer problemen en werd het Remco écht te veel. De avond dat hij hem sloeg, vergeet ik nooit meer. Dat was voor mij de druppel. Ik heb de volgende dag mijn spullen gepakt en ben met de kinderen naar een vriendin gegaan. Zij was de enige tegen wie ik ooit verteld heb over onze situatie. Ik schaamde me en had mezelf wijsgemaakt dat ik ook schuldig was. Dat was ook de reden waarom ik haar advies om hulp te zoeken altijd had genegeerd.

‘Dat hij mijn zoon sloeg, was voor mij de druppel’
John Doe

Ik ben nooit meer teruggegaan. Wel hebben we een vorm gevonden waarin Remco de kinderen kan zien, onder begeleiding. Maar dat verloopt moeizaam. Soms komt hij twee uur te laat, terwijl de kinderen toch naar hem uitzien. Het blijft hun vader. Of hij gaat tekeer tegen mij waar de kinderen bij zijn. Eigenlijk is er nog steeds geen rust in mijn hoofd. Het dagelijkse geweld, en de dreiging, zijn er niet meer. Maar de angst is nog niet weg.’ 

Structureel geweld en verwaarlozing kunnen kinderen langdurig een onveilig gevoel geven. Als hun ouders minder beschikbaar zijn, bijvoorbeeld door de continue stress die ze zelf ervaren, kan dit leiden tot emotionele onveiligheid bij het kind. Hulpverleners, maar eigenlijk iedereen die met kinderen werkt, ziet kinderen die zo opgroeien. Wat kun je voor hen betekenen? 


We vroegen het aan:

Karin van Rosmalen-Nooijens, huisarts en senior onderzoeker bij het Radboudumc

Caro Lourens Oterdoom, zorgcoördinator op een mbo-school 

Lisette Dijkstra, opvoedondersteuner bij een kinderopvang

Hoe herken je de signalen? 

Kinderen en jongeren die thuis ernstig in de knel zitten, vertellen vaak niet uit zichzelf wat er aan de hand is. Omdat ze heel jong zijn en nog geen taal hebben voor wat er thuis gebeurt, of omdat ze bijvoorbeeld bang zijn voor de consequenties of zich schamen. Maar afwijkend gedrag vertonen ze vaak wél. ‘Deze kinderen presenteren zich met allerlei klachten bij me,’ zegt huisarts Van Rosmalen. ‘De jonge kinderen komen vooral met lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, buikpijn, obstipatie, maar ook met een slechte eetlust. De iets oudere kinderen hebben vaak moeite met gezag, kunnen niet goed meekomen op school en maken moeilijk vriendjes. Bij de pubers zie ik angsten, depressie, PTSS en acting out-gedrag, zoals risicogedrag en seksueel grensoverschrijdend gedrag.’


‘Ieder kind reageert weer anders,’ beaamt opvoedondersteuner Dijkstra. 'We zien kinderen die bij de eerste ontmoeting heel vrij, té vrij, op je reageren en huilen als je weer weggaat, tot kinderen die schuchter en naar binnen gekeerd zijn en bijna niet in contact komen. Ik werk met een Syrisch gezin waarvan de ouders kampen met een enorm oorlogstrauma. De jongste van 2 jaar gedraagt zich als een clown: hij gilt, schreeuwt, trekt kasten leeg, terwijl de oudste van 4 steeds stiller wordt, zich klein maakt en zich verstopt in een hoekje van de bank.’


En op school? ‘Die signalen kunnen ook echt van alles zijn,’ zegt zorgcoördinator Lourens Oterdoom. ‘Van heel opvallend tot teruggetrokken gedrag. Van verzuimen tot juist super fanatiek zijn en oververmoeid raken.’ 

‘Kinderen die voor hun ouders zorgen, verzuimen veel en zijn vroeg volwassen’
John Doe

Van Rosmalen, Dijkstra en Lourens Oterdoom zeggen alle drie dat het goed is om alert te zijn op parentificatie, waarbij het kind de rol van de ouder overneemt. Met de bijbehorende zorgen, emoties en verantwoordelijkheden. Deze kinderen zeggen bijvoorbeeld: ‘Ik ben oké, maar ik maak me zorgen om papa en mama.’


Zorgcoördinator Lourens Oterdoom ziet op de mbo-school waar ze werkt veel kinderen die voor hun ouders zorgen. ‘Vaak gaat het dan om ouders met psychiatrische problemen,’ zegt ze. ‘Deze jongeren verzuimen veel, komen soms helemaal niet meer naar school en zijn heel vroeg volwassen. Ze kunnen bovendien vaak op weinig begrip rekenen van hun klasgenoten, waardoor ze geïsoleerd raken. Ook omdat er nooit vrienden mee naar huis kunnen. Het past niet bij een kind om voor de ouder te zorgen, maar het gebeurt wel. En er is niet direct een oplossing… Deze kinderen hebben begrip nodig, iemand die naar hén omkijkt en vraagt of het nog wel gaat.'

Individuele aandacht geven 

Wat kun je voor een kind dat zulke signalen afgeeft doen? Met stip op één, volgens Rosmalen, Dijkstra en Lourens Oterdoom: individuele aandacht geven. 

‘Jongeren vinden het belangrijk dat er iemand écht voor hen alleen is’
John Doe

Huisarts van Rosmalen deed in 2017 onderzoek naar online zelfhulp voor jongeren van 12 tot 25 jaar die thuis getuige waren van huiselijk geweld. Met de vraag: hoe kun je deze jongeren, die niet of nauwelijks in de hulpverlening bekend zijn, toch op een laagdrempelige manier hulp bieden? Van Rosmalen: ’De belangrijkste conclusie was dat jongeren het heel belangrijk vinden dat er iemand écht voor hen alleen is. Iemand die naar hen luistert, hen ziet.’ 


Ook bleek dat jongeren het heel vervelend vinden wanneer er, zonder dat hij of zij daar om vraagt, consequenties volgen uit deze gesprekken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het inschakelen van de politie of wat besproken is aan de ouders vertellen.

  

En er wordt te veel naar de ouders gekeken, de kinderen krijgen te weinig aandacht, vindt Van Rosmalen. ‘Ik had eens een meisje met haar ouders op spreekuur. Na een tijdje heb ik de ouders naar de wachtkamer gestuurd om alleen met het meisje te kunnen praten. Tien minuten lang zei ze niets, toen vertrok ze. Ik dacht: oké, voor haar heb ik dus niets kunnen doen. Totdat ik kort daarna een telefoontje kreeg. Of ze nog eens mocht langskomen omdat ze het zo fijn had gevonden. Dit meisje wist dat ze er niet alleen voor stond. En dat is mooi, want kinderen die dit gevoel hebben, verwerken hun problemen beter.'

‘Door met een kind te lachen en spelen, stimuleer ik de ouders om dat ook te doen’
John Doe

Dijkstra, die opvoedondersteuning biedt aan voornamelijk laaggeschoolde ouders, brengt tijdens haar huisbezoeken ook bewust veel tijd met de kinderen door. ‘Dat vinden ze vaak heel fijn. Even iemand die geen bak met stress met zich meebrengt, maar gewoon lekker samen lachen en spelen. Tegelijkertijd kan ik de ouders laten zien hoe het kind in zo’n situatie reageert. Modelling, vóórdoen, is belangrijk in ons vak. Ouders hebben soms geen idee hoe het is om met hun kind te spelen. Het is juist die ouder-kind interactie die wij willen stimuleren.’


Met aandacht voor het kind schep je verbinding, zegt zorgcoördinator Lourens Oterdoom. En dat zouden ook we ook op school moeten doen. ‘Ik zie docenten die zó met hun vak bezig zijn dat ze vergeten dat hun informatie moet landen in een mens. Je kunt je dan afvragen: worden deze jongeren wel gezien? Echt gezien. Een vertrouwensband is essentieel om deze kinderen te kunnen steunen. Laat merken dat je betrouwbaar bent en geef een kind het gevoel dat het bij jou zijn verhaal kwijt kan.’ 

Netwerk vergroten

‘Een deel van de gezinnen waarmee ik werk, leeft erg geïsoleerd,’ vertelt opvoedondersteuner Dijkstra. ‘Ze hebben een klein netwerk en dus bijna geen vangnet om gebruik van te maken. Om ze daarin te helpen, organiseren wij elke maand een bijeenkomst waar ouders wat kunnen leren over een bepaald thema en tegelijkertijd contact kunnen leggen met andere ouders. 

Ik neem gezinnen mee naar de speeltuin of bieb. “Kijk, hier kun je andere mensen ontmoeten”
John Doe

En ben ik een keer bij een gezin thuis als het mooi weer is, dan neem ik ze mee naar de speeltuin of de bieb. “Kijk, hier heb je een mogelijkheid om andere mensen te ontmoeten.” Heel belangrijk, ook voor de kinderen omdat die vaak weinig interactie hebben met andere kinderen.’ 

Informatie delen

Soms gaat zorgcoördinator Lourens Oterdoom met jongeren mee naar gesprekken met hulpverlenende instanties. Daar ziet ze dat er te weinig wordt verteld. ‘Leg jongeren uit wat er gaat gebeuren én waarom ze zich voelen zoals ze zich voelen. Tot in den treure. Jongeren worden gebombardeerd met vragen en met lijsten die ze moeten invullen, maar ze snappen niet waarom. Dan hebben ze hun hele ziel en zaligheid op tafel gelegd bij een vreemde en dan? Ze hebben geen idee. Het zorgt bovendien voor verkeerde plaatjes (“ik word uit huis gehaald” of: “de politie wordt betrokken”) en voor verkeerde verwachtingen. Want de percepties van hulp verschillen nogal eens: wanneer ben je nu geholpen?


De verwachtingen van een kind of jongere zijn vaak niet conform de hulp die wordt geboden. Hoewel er dan "hulp" is, wordt er eigenlijk geen hulp verleend.’ 


Huisarts Van Rosmalen: ‘We moeten af van het idee dat hulp altijd heel ingewikkeld moet zijn en dat we gelijk grootse dingen moeten doen. Dat hoeft helemaal niet. Soms kan het al helpen als je de ouders op het idee brengt om een jong kind een of twee dagen per week naar de kinderopvang te laten gaan. Goed voor de ontwikkeling van het kind en vaak een hele opluchting voor de ouders.’

Kleine dingen die ertoe doen

  • Neem tijd voor een een-op-eengesprek. Zelfs heel jonge kinderen kun je al alleen spreken.
  • Luister goed en neem hun verhaal serieus. 
  • Onderzoek samen met het kind wie in zijn of haar omgeving steun kan bieden. Is er bijvoorbeeld een betrouwbare opa of oma? Of kan het kind terecht bij ouders van een vriendje? Maak samen een lijstje met mogelijke steunfiguren.
  • Regel eenvoudige hulp voor het kind. Het nummer van De Kindertelefoon geven kan al voldoende zijn. 
  • Geef het gezin of het kind tips over het opbouwen van een steunend netwerk.
  • Wijs het gezin op mogelijkheden als de bibliotheek, speel-o-theek en Stichting Leergeld.
  • Zet je vooroordelen opzij; verdiep je in de leefwereld van deze kinderen en hun ouders. Begrijp de context waarin ze leven.
  • Leg uit wat je doet en waarom. Dit voorkomt veel (onuitgesproken) vragen en irreële angsten. 

Zo ben je goed toegerust 

  • Wees je bewust van de waarde van een stabiele steunfiguur voor een kind. Iemand die er écht is voor het kind, luistert, aandacht schenkt en betrouwbaar is. Kan of mag je deze rol zelf niet aangaan? Ga dan op zoek naar iemand die dat wel kan of mag.
  • Ken de sociale kaart, werk samen met partijen die al betrokken zijn bij het kind en het gezin.
  • Weet wanneer je welke hulp mag inschakelen.
  • Ken de Meldcode en gebruik de Verwijsindex. 

Meldcode en Verwijsindex

Ook als je niet dagelijks met kindermishandeling en verwaarlozing in aanraking komt, is het belangrijk om te weten van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de Verwijsindex. ‘Ik zie dat de Meldcode soms te restrictief en soms te vrij wordt opgevat,’ zegt huisarts Van Rosmalen. ‘Een andere huisarts vertelde me ooit dat hij het vermoeden had van problemen in het gezin, maar het “maar even had laten gaan omdat je van de Meldcode een onveilige thuissituatie altijd onmiddellijk moet melden.” Daar had hij op dat moment geen tijd voor. Een gemiste kans, want je hoeft het niet altijd à la minute op te lossen.’

 

Elke regio heeft een eigen Verwijsindex, maar lang niet iedereen werkt ermee. Opvoedondersteuner Dijkstra: ‘Je mag zonder toestemming van de ouders gegevens in deze index zetten. Belangrijk is wel dat je transparant bent naar de ouders toe en ze vertelt dat je een signaal afgeeft in de Verwijsindex. En door er zelf in te kijken, zie je welke hulp een gezin al krijgt. Ik ben eens binnen een gezin geweest waar zeven verschillende hulpverleningsinstanties betrokken waren, zonder dat we dat van elkaar wisten. Bizar.’

Tips

Wat kun je doen voor een kind dat onveilig opgroeit?

Hoe kun je – buiten de georganiseerde hulpverlening – iets extra's betekenen voor dat kind of dat gezin? Een huisarts, zorgcoördinator en opvoedondersteuner geven tips. ‘Hulp hoeft niet ingewikkeld te zijn.’ 

Auteur: Ellen de Ruiter

Leestijd: 7,5 minuten

Interview

‘Deze kinderen hebben een kalm brein nodig’

Kinderen die thuis geweld meemaken, zijn vaker onveilig gehecht. Ze vertrouwen niet meer op volwassenen. Orthopedagoog en GZ-psycholoog Anneke Vinke: ‘Door onvoorwaardelijkheid en voorspelbaarheid kan de hechtingsproblematiek afnemen.’

Auteur: Annette Wiesman 

Leestijd: 8 minuten

De afgelopen jaren zijn er nieuwe inzichten gekomen over hechtingsproblematiek. Wat is er veranderd?

‘Waar we vroeger dachten dat hechtingsproblemen na iemands 3e of 4e jaar niet te repareren waren, zien we nu dat je tot op hoge leeftijd van nare ervaringen kunt herstellen. In de jaren tachtig heerste de theorie van het “geen-bodemsyndroom”: als kinderen zwaar beschadigd waren geraakt in hun relatievorming, kon je daar nooit meer iets aan doen. Onderzoek leert anders. Zo blijkt uit een meta-analyse van studies naar geadopteerde kinderen uit 2006 dat hechtingsproblematiek wel degelijk kan afnemen wanneer kinderen in een gezin onvoorwaardelijkheid en voorspelbaarheid ervaren. In een adoptiegroep met 70 procent gedesorganiseerd gehechte kinderen – dat zijn kinderen die de grootste gehechtheidsproblemen laten zien – was dat percentage na therapie en opname in een gezin afgenomen tot 31 procent.’

Hoe ontstaan hechtingsproblemen?   

‘Gehechtheid wordt geactiveerd in tijden van stress en spanning, wanneer kinderen merken dat ze kunnen vertrouwen en terugvallen op de beschermende volwassene. Jonge kinderen hebben hun ouders nodig om grote emoties als angst en spanning te reguleren. Ze durven veilig hun omgeving te verkennen doordat ze weten dat ze altijd troost en veiligheid kunnen vinden bij hun ouders als dat nodig is. Als die er niet zijn of als zij onvoorspelbaar, onverschillig of zelfs boos of gewelddadig zijn, wordt hun wereld onvoorspelbaar. 

‘Sommige ouders lukt het niet om hun kind te troosten of om signalen goed te interpreteren’
John Doe

Het is niet voor iedereen makkelijk om het “kalme brein” en de regulator voor een kind te zijn. Sommige ouders kunnen dat niet: het lukt ze niet om hun kind te troosten, of om zijn signalen van honger, pijn of onbehagen goed te interpreteren. Mentaliseren, het zich emotioneel kunnen inleven in wat het kind bedoelt, is voor de ene ouder makkelijker dan voor de andere. Ook stress, slaaptekort en eigen negatieve ervaringen bij de ouder kunnen dat bemoeilijken. Zonder mentaliseren is het ingewikkeld om een goede gehechtheidsrelatie op te bouwen.’

Wat voor gevolgen heeft dat voor de ontwikkeling van deze kinderen?

‘Niet alleen leert het kind niet hoe het zijn eigen emoties en de wereld moet duiden, ook worden in het brein minder verbindingen gemaakt. Er ontstaat ofwel een overalert ofwel een onderalert stresssysteem. Wanneer bijvoorbeeld een baby niet adequaat getroost wordt, zal hij apathisch worden, of juist niet te kalmeren. Een baby of peuter met een depressieve moeder die niet op hem reageert, zal zichzelf als het ware uitschakelen. Zijn mentale en biologische groei komen dan tot stilstand.’ 

Kun je als hulpverlener aan een kind merken dat het onveilig gehecht is?

‘Ja, maar dat is niet eenvoudig. Als je erover twijfelt, kun je de werkkaarten van richtlijn voor problematische gehechtheid erbij pakken, daar staan de signalen op een rijtje. Je ziet het aan de manier waarop het kind omgaat met stress; het zal hypersensitief reageren op tegenvallers. Het kind toont geen affectie naar de verzorger of is juist een allemansvriendje. Het zoekt geen troost of verzet zich als het getroost wordt. Het reageert niet op pijn, want hij of zij weet dat er toch geen hulp komt. Ook is het kind niet in staat om hulp te zoeken als iets niet lukt, waardoor het gauw gefrustreerd raakt. 

‘Als je onveilig gehecht bent, weet je maar nooit wat er gebeurt als je iets doet’
John Doe

Onveilig gehechte kinderen zijn ook minder nieuwsgierig en gaan minder op verkenning. Om een voorbeeld te noemen: ik behandel nu een jongetje dat helemaal niets wil doen; bij geen enkele suggestie komt hij in beweging. Niet zo gek, want als je onveilig gehecht bent, weet je maar nooit wat er gebeurt als je wél iets doet.’

Wat voor sporen laten huiselijk geweld of kindermishandeling na?

‘Kindermishandeling is een trauma en daarmee een groot risico voor de hechtingsrelatie. Kinderen die mishandeld zijn, kunnen niet goed tegen verrassingen. Leuke dingen eindigen vaak in een drama, want alle mooie dingen duren toch maar kort – dan kun je ze maar beter zelf kapot maken. En deze kinderen laten anderen niet dichtbij komen; emoties worden afgeweerd. 


Bij de kinderen die in mijn praktijk komen, is het geweld meestal gestopt. Ze willen vaak niet bij hun eigen verhaal stilstaan. Toch kan het verwerken pas beginnen als ze gedeeld hebben hoe dit absoluut niet had mogen gebeuren, en ook hun emoties erbij voelen. Als ze zeggen: het is te erg om erover te praten, denk ik: nu heb ik een aanknopingspunt. Ik zeg: “Ik snap dat het heel moeilijk is, maar vind je het goed als we er toch op ingaan? Want ik denk dat dat heel belangrijk voor je is.”’

‘Bij kindermishandeling krijgt het kind mee: er is geen bescherming, ik moet het alleen doen’
John Doe

Hoe moeten hulpverleners omgaan met de combinatie van hechtingsproblemen en traumatisering door kindermishandeling? 

‘Bij kindermishandeling krijgt het kind een boodschap over zichzelf: ik ben een slecht kind, ik heb schuld, het komt door mij. En ook een boodschap over de wereld: er is geen bescherming, ik moet het alleen doen, ik kan niet vertrouwen op volwassenen. Daarmee is er sprake van een zeer ernstige beschadiging in de gehechtheidsrelatie. Kinderen die mishandeling, misbruik of verwaarlozing meemaakten hebben daarom naast traumabehandeling ook altijd psychotherapie nodig die gehechtheidservaringen repareert.


Van de vele integrale behandelmethoden die er zijn, heb ik een voorkeur voor EMDR, Sensorimotor Psychotherapy (lichaamsgerichte therapie) en Dyadic Developmental Psychotherapy (psychotherapie voor gezinnen met kinderen met emotionele stoornissen). Een voorwaarde is wel dat het geweld gestopt is en dat het zich niet zal herhalen.’

‘Een traumatische ervaring kan een slapende hond zijn die onverwachts wakker wordt’
John Doe

Welke rol spelen negatieve jeugdervaringen van de ouders in de gehechtheidsrelatie?

‘Een grote rol. Hun eigen gehechtheid is cruciaal. Niet alle ouders met nare jeugdervaringen zijn zich van die ervaringen bewust; ons geheugen is erop gemaakt om die te vergeten. Maar het gedrag van een kind kan herinneringen losmaken. Wie vroeger klappen kreeg als het gestraft werd, kan zichzelf ineens terugvinden in een soortgelijke reactie. 

Een traumatische ervaring kan een slapende hond zijn die onverwachts wakker wordt. Ouders zouden zich bewust moeten zijn van hun eigen opvoeding en van wat er misging. Dat maakt ze sterke ouders. Het gaat er in de opvoeding niet om dat het altijd goed gaat, maar wel dat je fouten herstelt.’

Wat vindt u van het advies van de Gezondheidsraad over interventies bij jeugdtrauma’s, waarin wordt gesteld dat er weinig bewijs is van effectiviteit, behalve bij risicogroepen? 

‘Heel goed dat de Gezondheidsraad de bestaande onderzoeken heeft samengevat. De effectiviteit van dit soort interventies is altijd al moeilijk te onderzoeken, en daar komt als extra beperking bij dat er alleen naar Nederlandse interventies gekeken wordt.


Wat betreft het focussen op risicogroepen: ouders zijn altijd zelf regisseur, je kunt ze niet dwingen om deel te nemen aan een training of therapie. Wel kunnen we risicogroepen langer monitoren dan we nu doen. Ik ben het zeer met de Gezondheidsraad eens, maar ik pleit voor de juiste interventie op het juiste moment.’

‘Met meer aandacht voor de beleving van ouders zouden consultatiebureaus een hoop ellende kunnen voorkomen’
John Doe

Moeten alle ouders op ouderschapstraining, zoals Jane Barlow, hoogleraar Publieke gezondheidszorg, jaren geleden voorstelde?

‘Nee, want dat suggereert dat het gaat om het aanleren van een paar vaardigheden, terwijl het belangrijker is om jezelf te kennen. Wie nare ervaringen heeft gehad, heeft er niet genoeg aan om cognitief aan de slag te gaan. Het is belangrijker dat professionals naast de ouder gaan staan en verkennen wat hun drijfveren zijn. Als consultatiebureaus per consult tien minuten zouden inbouwen om ouders te vragen hoe het hen als ouders vergaat, zou dat een hoop ellende voorkomen. De schaamte om te praten over je eigen historie, je zorgen en je angsten, moet eraf. Ga samen zoeken naar wat er aan de hand is, zonder oordeel, en verken hoe die ouder het op zijn of haar manier kan oplossen, zo nodig met extra hulp.’

De gehechtheid kan herstellen als ouders hun kind speels, accepterend, nieuwsgierig en empathisch benaderen’
John Doe

Hoe kunnen kinderen met gehechtheidsproblemen herstellen?

Er verbetert al veel als ouders leren om hun kinderen volgens vier principes te benaderen: speels, accepterend, nieuwsgierig en empathisch. Kinderen hebben ruimte in hun hoofd nodig om zich opnieuw te kunnen hechten. Ik had ooit een kind in therapie dat zei: “Er is een storm in mijn hoofd, daar moet jij wat aan doen.” Dat is wat kinderen willen: dat wij als volwassenen, ouders of therapeuten hun stormen bedaren. De ouder of verzorger heeft als rol het kalme brein zijn, dat het kind de boodschap geeft: we kunnen het samen aan. Ik weet niet hoe, maar we doen het samen. 

Toch raakt een verhaal me soms zo, dat er tranen komen. Dan zeg ik: dit soort gebeurtenissen is zó erg, dat kan niet zonder een traan. Eigenlijk zijn dit jouw tranen. Ik benoem het, maar daarnaast houd ik het gesprek luchtig en speels, ook als het een naar dossier is.’ 

Wat kunnen leerkrachten, kraamverzorgenden, jeugdverpleegkundigen en andere professionals doen als ze hechtingsproblemen zien?

‘Ik vraag me af of we wel genoeg hechtingssensitief werken – we zijn te veel gefocust op gedrag. Eigenlijk zou er een vraagbaak moeten zijn voor gehechtheid. We zouden probleemgedrag –  ADHD, gedragsproblemen en autisme –  van kinderen eerst moeten bekijken door de bril van de gehechtheid. Mocht een kind geleerd hebben dat hij nooit iemand kan vertrouwen, dan is het zinloos om bij een vaardigheidstraining of een cognitieve gedragstherapie te beginnen. Bij een kind met hechtingsproblemen moet je eerst kalm de relatie aangaan, verbinding leggen, samen uitzoeken wat er gebeurd is en dan pas kijken hoe je het kunt repareren, door samen een methode te kiezen die past.’

Onderzoek: van generatie op generatie

  • Kinderen die te maken hebben (gehad) met kindermishandeling schatten de veiligheid in de hechtingsrelatie met hun moeder 15 procent hoger in dan die met hun vader (bij alle Nederlandse kinderen is dat verschil 10 procent). 
  • Ouders, met name vaders, schatten de veiligheid in de hechtingsrelatie veel hoger in dan hun kinderen. 
  • Uit aanvullende analyses lijkt naar voren te komen dat kindermishandeling in de jeugd van de ouder leidt tot meer onveilige ouder-kindhechting. Dat geldt met name voor emotionele verwaarlozing in de jeugd van de ouder.

Vier soorten gehechtheid

Een veilige hechtingsrelatie is van belang voor een optimale ontwikkeling van kinderen op sociaal, emotioneel en cognitief niveau. De basis voor de hechtingsrelatie wordt gelegd in het eerste levensjaar en blijft levenslang van belang. Uit onderzoek blijkt dat zo’n 62 procent van alle Nederlandse thuiswonende kinderen een veilige hechtingsrelatie opbouwt met de ouders.


Een kind is veilig gehecht, vermijdend gehecht, ambivalent gehecht of gedesorganiseerd gehecht. Met name de laatste vorm kan veel schade aanrichten. Het kind heeft moeite om anderen te vertrouwen, is minder geneigd tot exploratie, heeft een laag zelfbeeld, heeft moeite met interpretatie van situaties en is vaker eenzaam.  

Bron: NCJ

Anneke Vinke is vrijgevestigd GZ-psycholoog en therapeut. Ze ziet in haar praktijk kinderen, gezinnen en volwassenen voor diagnostiek en behandeling. Vinke schreef een proefschrift over adoptie en breidde dit expertisegebied uit tot pleegzorg, trauma en gehechtheid. Kijk voor meer info op haar website of LinkedIn-pagina.

Fotografie: Leonie van der Locht

Doen alle ouders die een moeilijke jeugd hadden hun kinderen hetzelfde aan? Gelukkig niet. Toch blijkt keer op keer uit onderzoek dat een aanzienlijk deel van de ouders die als kind mishandeld werden, ook hun eigen kinderen geen veilige thuissituatie bieden. ‘Niet uit onwil,’ zegt lector Integrale aanpak kindermishandeling Susan Ketner. ‘Vaak is het een combinatie van onmacht, onvermogen, onwetendheid en stress die ervoor zorgt dat het toch misgaat.’ 

Hoge eisen

Voordat Ketner begin dit jaar lector werd aan de Hanzehogeschool Groningen, deed ze jarenlang onderzoek naar ouderschap en ouderbegeleiding. De drang om het anders te doen dan je eigen ouders geldt volgens haar voor alle ouders. Ketner: ‘Maar voor ouders die zelf een moeilijke jeugd hebben gehad, telt dat vaak nog sterker. Zij zetten alles op alles om hun eigen kinderen een fijne jeugd te geven. Ze willen immers niets liever dan dat het hún kinderen goed gaat. Dat betekent dat ze hoge eisen stellen aan zichzelf. Zo hoog, dat het bijna onmogelijk wordt om eraan te voldoen.’

De vader van Janina was een soort suikeroom, maar voor haar onberekenbare moeder was ze als kind altijd bang. Uiteindelijk werd Janina uit huis geplaatst. Inmiddels heeft ze zelf kinderen. ‘Ik wil de geschiedenis omdraaien, ik probeer mezelf steeds te bewijzen,’ zegt ze. ‘Mijn lat ligt achterlijk hoog, ik mag geen steekje laten vallen. En dat mag ik dus ook niet zwaar vinden van mezelf.’ 

Opvoedstress

Het is niet verwonderlijk, maar wel veelzeggend dat uit het Landelijke onderzoek naar de aanpak van kindermishandeling en partnergeweld blijkt dat ouders van gezinnen die bij Veilig Thuis zijn gemeld aanzienlijk meer opvoedstress ervaren dan de gemiddelde ouder. Dat komt deels doordat zij geen goed voorbeeld hebben gekregen, volgens Ketner. ‘Wie geen zorgzame ouders had, heeft meestal niet meegekregen hoe je een kind positieve aandacht geeft. En stel dat je als kind jaar in, jaar uit hebt gehoord dat je niks waard bent, hoe krijg je het dan voor elkaar om sensitief op je eigen peuter te reageren?’

Marieke woonde als kind jarenlang in kindertehuizen en kreeg weinig liefde van haar ouders. Haar eigen kinderen wilde ze juist laten voelen dat ze van hen hield, dat was het allerbelangrijkste voor haar. ‘Dat vertaalde zich in eindeloos dingen voor hen kopen. Ik wist ook niet zo goed hoe het anders moest.’ 

Ouders die het patroon willen doorbreken, maar niet over de juiste kennis en vaardigheden beschikken of weinig zelfvertrouwen hebben, ervaren vaak teleurstelling op teleurstelling, zegt Ketner. ‘Dat veroorzaakt nóg meer stress.’

Op alle fronten

In deze gezinnen spelen vaak ook andere heftige problemen: armoede en bestaansonzekerheid, verslaving, psychiatrische problemen, conflicten met de partner... Ketner: ‘Dat betekent voor deze ouders dat ze op álle fronten onder druk staan en veel stress ervaren.’


Hoe meer stress de ouder heeft, hoe negatiever deze het gedrag van een kind interpreteert, blijkt uit recent onderzoek van de Universiteit Leiden. Gestreste ouders kunnen gaan denken dat hun kind met opzet “vervelende” dingen doet en eerder overgaan tot mishandelen of verwaarlozen. Dat doet hij om mij te pesten, denkt een moeder bijvoorbeeld als haar peuter zijn drinkbeker omgooit. Het komt niet in haar op dat een klein kind zoiets niet expres doet.

Broos zelfvertrouwen

Voor het boek Als het misgaat thuis tekenden verpleegkundige Paulien Bom en Herman Baartman, emeritus-hoogleraar Preventie en hulpverlening inzake kindermishandeling, verhalen op van ouders die hun kind - ondanks al hun goede bedoelingen - niet de veiligheid en zorg konden bieden die het nodig had. Volgens Baartman en Bom ervaren beschadigde ouders elk falen en elk minder warm gevoel voor hun kind als bevestiging van het vertrouwde beeld: ik deug niet. Dat ondermijnt hun toch al broze zelfvertrouwen, schrijven zij. ‘Lukt het die nacht weer niet je kind te troosten, dan deug je dus niet en voel je je afgewezen. En dan kan het gebeuren dat je je kind hardhandig tot zwijgen maant,’ schrijven ze. 

‘Beschadigde ouders ervaren elke keer dat ze falen als een bevestiging van: ik deug niet’
John Doe

Janina: ‘De meeste ouders hebben tijdens hun jeugd een soort kelder voor zichzelf aangelegd. Die kelder is gevuld met zelfvertrouwen en liefde (…) waaruit ze hun emotionele voeding putten als ze zelf kinderen krijgen. Maar als je zoals ik niets heb meegekregen, dan is die leeg. (…) Dat maakt me soms machteloos, want ik wil zo graag vol overgave moederen.’

Jeugdtrauma’s

Uit het Landelijke onderzoek blijkt dat 15 procent van de ouders van gezinnen waarover een vermoeden van kindermishandeling is, een klinisch trauma heeft. Het gaat vaak om een vorm van depressie, een angststoornis of PTSS. Onverwerkte trauma’s uit de kindertijd kunnen mishandeling in de hand werken. Herbelevingen van schokkende gebeurtenissen uit hun jeugd kunnen bij ouders bijvoorbeeld leiden tot plotselinge woede-uitbarstingen.


Het verwerken van eigen (jeugd)trauma’s zou veel meer aandacht moeten krijgen in de hulpverlening, vindt Ketner. ‘Gelukkig wordt er de laatste tijd al meer gedaan aan traumabehandeling. Dat blijkt heel effectief, zowel voor ouders als voor mishandelde kinderen.’

Paul werd als kind vaak zo hard in elkaar geslagen dat hij als een bolletje wol in de hoek belandde. Nu is hij zelf vader en gebruikt hij ook geweld, vertelt hij. ‘Want je weet niet beter. Er is zo veel kracht en energie nodig om het anders te doen dan je zelf bent opgevoed, daar heb je steun en hulp bij nodig.’ Bij Paul was die steun er niet.

Opvoedcursus

Mishandelende ouders krijgen vaak een opvoedcursus aangeboden. Maar zijn zij wel in staat om zich opvoedvaardigheden eigen te maken terwijl ze ernstig beschadigd zijn en veel stress ervaren? Ketner: ‘Als je deze ouders alléén een opvoedcursus geeft, schiet je je doel voorbij.’ Want opvoedvaardigheden staan niet op zichzelf. Om een goede ouder te zijn, is het ook belangrijk dat je goed in je vel zit, met je eigen emoties kunt omgaan en een realistisch zelfbeeld hebt, blijkt uit een onderzoek dat Ketner deed met lector Carolien Gravesteijn van Hogeschool Leiden. Ketner: ‘Dat zijn als het ware de voorwaarden voor het ontwikkelen van opvoedvaardigheden. Daar moet je ook aandacht aan besteden.’  

Drijfveren

Het omgaan met stress en het leren van technieken voor stressreductie zouden veel meer aandacht moeten krijgen, vindt Ketner. Ze pleit ervoor om met ouders in gesprek te gaan: ‘Vraag wat ze nodig hebben. Als we ouders niet helpen met hun eigen problemen, kunnen ze ook geen veilige omgeving bieden aan hun kinderen.’ 


Hulpverleners moeten proberen om zich te verplaatsen in de afwegingen die ouders maken. Ketner vertelt over twee verwaarloosde jongetjes die onlangs, achtergelaten door hun moeder, werden gevonden in een snikhete flat in de Zaanstreek. ‘Onverantwoord’, ‘afschuwelijk’, ‘ontaarde moeder’ waren reacties in de media. Ketner: ‘Verschrikkelijk dat die moeder dat heeft gedaan, denk je in eerste instantie. Maar als je vanuit het perspectief van de moeder kijkt, zie je ook andere dingen.


Zoals: de deur was dichtgebonden, dus die kinderen konden niet zonder toezicht de straat op. De luier van een van de peuter was vol, maar hij had er wel een om. En de broertjes waren zonder toezicht in de flat, maar ze hadden in elk geval elkaar.’ 

‘Als de professional de ouder erkent als ouder, erkent de ouder ook de professional’
John Doe

In plaats van de moeder te veroordelen, zou je je ook kunnen afvragen wat haar afwegingen waren, vindt Ketner. ‘Misschien was ze gevlucht voor huiselijk geweld en bang om haar kinderen kwijt te raken? Of had ze geen geld voor opvang en moest ze toch naar haar werk om de huur te kunnen betalen?’ Ouders hebben vrijwel altijd het beste met hun kinderen voor, zegt de lector. Volgens haar kun je pas echt contact maken als je je probeert te verplaatsen in hun drijfveren. Het loont om niet bij voorbaat veroordelend te zijn. ‘Dat is iets anders dan het gedrag van ouders goedkeuren.’


In het boek Als het misgaat thuis zegt een hulpverlener het zo: ‘Op het moment dat de professional de ouder echt erkent als ouder, erkent de ouder ook de professional. Het is altijd een wisselwerking.’

De fragmenten van de ouders komen uit: Als het misgaat thuis. Verhalen van ouders, door Paulien Bom en Herman Baartman. Gompels & Scavina, 2018

Achtergrond

Waarom kindermishandeling zich herhaalt

44 Procent van de ouders die mogelijk een kind mishandelen, is zelf vroeger mishandeld. ‘Deze ouders zetten vaak alles op alles om hun kind een fijne jeugd te geven,’ zegt lector Susan Ketner. Maar stress en onmacht winnen het vaak van hun goede bedoelingen.  

Auteur: Ditty Eimers 

Leestijd: 6 minuten

Ervaringsverhaal

‘Mijn moeder kon me wekenlang negeren’

De vechtscheiding van haar ouders zorgde voor een emotioneel onveilige situatie thuis. In de relatie met haar beide ouders was alles opeens onzeker. Lauren (25) woont al jaren op zichzelf maar heeft er nog steeds last van.

Auteur: Annemarie van Dijk

Leestijd: 4 minuten

Ervaringsverhaal

Groot geheim

‘Het is al lang geleden dat de problemen thuis begonnen, maar nu merk ik pas de gevolgen. Heel gek. Blijkbaar stak ik jarenlang mijn kop in het zand als het om mijn gevoelens ging. Ik vond dat ik het allemaal best oké deed. Tot ik een half jaar geleden ineens een enorme huilbui kreeg toen ik in de bus een vader lief zag doen tegen zijn kinderen. Dat raakte me enorm. Daardoor besefte ik dat ik nog helemaal niet kon dealen met wat er thuis is gebeurd.’

Groot geheim

‘Tot mijn puberteit had ik een fijne jeugd in een welvarend gezin. Twee ouders die van elkaar houden met drie leuke kinderen, zo zag het er voor de buitenwereld denk ik uit. Toen vertelde mijn moeder me plotseling in vertrouwen dat ze weg zou gaan bij mijn vader. Eerst wilde ze rustig een huis zoeken, dus ik mocht het aan niemand vertellen. Ook mijn vader wist nog van niets.

Een jaar lang leefde ik als oudste kind met een groot geheim. Dat was heel naar, het voelde of ik mijn vader verraadde. We deden alsof we een gezellig gezin waren, maar ik wist dat het nep was. 

‘Dat mijn moeder weg wilde bij mijn vader, mocht ik aan niemand vertellen’
John Doe

Omdat ik niets mocht zeggen, trok ik me steeds meer in mezelf terug. Het ging niet goed op school in die tijd, ik sliep slecht en kreeg last van terugkerende nachtmerries waarin ik de boosdoener was. Dan werd ik helemaal panisch wakker.’

Vechtscheiding

Vechtscheiding

‘Uiteindelijk ging mijn moeder pas na een aantal jaren weg. Om de beurt waren mijn broers en ik een paar dagen bij haar en dan weer bij onze vader. Achteraf denk ik dat mijn moeder stiekem hoopte dat het weer goed zou komen met mijn vader. Hij dacht daar anders over, want hij kreeg een nieuwe relatie die hij in eerste instantie geheimhield. Natuurlijk kwam mijn moeder er toch achter, en toen flipte ze totaal. Dat leidde tot een nare vechtscheiding. Mijn moeder sloeg helemaal door, was alleen nog maar met zichzelf bezig. Ze maakte veel ruzie met ons, raakte depressief en sprak vaak over de dood. Elke dag als ik thuiskwam, was de vraag: hoe is ze vandaag, vrolijk, verdrietig of boos? En de ene keer behandelde ze me als een vriendin, alsof ik volwassen was, de andere keer gaf ze me straf alsof ik een klein kind was. Heel verwarrend vond ik dat: was ik nou een volwassene of een kind? Ook kon ze me wekenlang negeren, dan sprak ze niet tegen mij. Alleen maar via mijn broer: wil je zeggen dat je zus naar school moet? Nog steeds kan ik flippen als iemand me negeert.’ 

Overleven

Overleven

‘Met mijn vader had ik altijd een goede band, maar toen hij die vriendin kreeg, kwam ook mijn relatie met hem onder druk te staan. Hij kon niet goed omgaan met onze boosheid en verdriet. Nam eigenlijk geen verantwoordelijkheid voor de situatie. Op dat moment heb ik het contact met hem ook verloren. Vrienden en familie kozen de kant van óf mijn vader óf mijn moeder. Wij moesten met de kinderen vechten tegen de wereld. Het was een tijd lang overleven, maar ik denk dat het me ook sterk heeft gemaakt. Ik moest op mezelf leren vertrouwen, ben vroeg volwassen geworden door wat er gebeurd is. 

Gelukkig kon ik op een gegeven moment op mezelf gaan wonen, ver van huis. Dat was letterlijk afstand nemen. Ik probeerde mijn eigen leven op te bouwen, maar ging ook elke week terug omdat ik me zorgen maakte over mijn broertjes. 

‘Ik ging elke week terug naar huis en regelde eten voor mijn broertjes’
John Doe

Dat is het syndroom van de oudste zijn, je voelt je verantwoordelijk voor de rest. Ik regelde bijvoorbeeld dat er eten voor hen in huis was. Mijn moeder lag meestal maar op de bank en deed niets. Ze is eigenlijk nooit meer de moeder van vroeger geworden.’

Niet weglopen

Niet weglopen

‘Kort na die huilbui in de bus werd ik ziek  ̶  zo ziek dat ik maanden in de ziektewet heb gezeten. Ook waren mijn slapeloosheid en nachtmerries erger dan ooit. Ik ben in therapie gegaan bij een psycholoog om beter met dingen te kunnen omgaan. Om te leren niet weg te lopen voor conflicten en moeilijke situaties, zoals ik altijd doe. En om te leren om onvoorwaardelijke liefde te ontvangen. Ik heb een relatie maar heb moeite om in liefde te geloven. Misschien uit angst dat je het kwijt kunt raken? Ik weet het niet.


Vroeger wilde ik niets liever dan begrijpen waarom mijn ouders deden wat ze deden. Alleen kreeg ik er geen respons op. Het verlangen is er nog steeds, maar ik ben ook afstand gaan nemen omdat ik toch verder moet. Ik houd van ze maar neem ze ook dingen kwalijk.

Als ik bij mijn moeder ben, komt mijn vader nog vaak ter sprake. Ze ziet niet in dat wij kinderen er ook erg onder hebben geleden. Ik hoop dat ik een andere ouder word dan mijn ouders zijn geweest. Mijn grootste angst is dat ik op hen lijk.’ 

‘Mijn moeder ziet niet in dat wij ook onder de scheiding hebben geleden’
John Doe

Reportage

Gezinnen met problemen krijgen steun via Buitenshuisproject

In elf gemeenten krijgen kinderen die in een onveilige situatie opgroeien de kans om naar een gewone BSO, huiswerkklas of sportclub te gaan. De bedenkers hopen met dit Buitenshuisproject een spiraal van negatieve ervaringen te doorbreken en psychische problemen voor te zijn. 

Auteur: Annemarie van Dijk

Leestijd: 6 minuten

Shirley (11), Dylan (8) en Cheyenne (4) hebben het thuis niet fijn. Ze zijn bang voor hun vader, die een bipolaire stoornis heeft. Vaak schreeuwt hij tegen hen en hun moeder. En hij besteedt verder geen aandacht aan zijn gezin of het huishouden. Hun moeder kan niet goed met de problemen van vader omgaan en reageert passief. Ze is lief voor de kinderen, maar vindt het moeilijk om zonder steun van haar man voor hen en het huishouden te zorgen. Koken en wassen doet ze nauwelijks en in huis is het meestal een bende. De kinderen moeten veel zelf doen. De school waar de kinderen op zitten maakt zich zorgen en meldt het gezin aan bij Veilig Thuis. Maar dan? 

Gezonde omgeving

Kinderen van verslaafde of ernstig psychisch zieke ouders, zoals Shirley, Dylan en Cheyenne, groeien vaak op in een onveilige situatie. Thuis is de sfeer gespannen en een sociaal netwerk ontbreekt soms. Deze kinderen – KOPP/KVO-kinderen genoemd – zijn vaker slachtoffer van kindermishandeling en het risico dat ze zelf vroeg of laat psychische klachten krijgen is verhoogd. Bovendien kunnen ze de problemen doorgeven aan de volgende generatie. 


‘Deze kinderen zouden meer uren moeten doorbrengen in een gezonde omgeving, en deze ouders moeten worden ontlast in hun oudertaken,’ vond Hester Diderich, projectleider landelijke implementatie Kindcheck bij GGZ. Daarom bedacht ze het Buitenshuisproject, dat regelt dat deze kinderen elke week meer uren buitenshuis doorbrengen, zodat ze minder tijd thuis in de stresssituatie zijn én waardoor de ouders aan zichzelf kunnen werken. Hopelijk kunnen daarmee een gedwongen kader en uithuisplaatsing worden voorkomen. 


‘In de gezinnen waar het om gaat zie je vaak een opeenstapeling van problemen die niet binnen korte tijd zijn op te lossen, maar vaak vele jaren duren, soms van generatie op generatie. Die overdracht moeten we proberen aan te pakken,’ zegt Diderich. ‘Het Buitenshuisproject is daarvoor een goede mogelijkheid, die we niet eerder hebben onderzocht. Ggz-professionals, KOPP-kinderen en Veilig Thuis hebben meegedacht over deze aanpak en zijn voorstander.’

Veilige plek

Wat cijfers. Er zijn 405.000 ouders met een psychische stoornis en/of een verslaving. Zij hebben samen 577.000 kinderen van onder de 18 jaar. Het Buitenshuisproject richt zich op het deel van deze kinderen dat opgroeit in een onveilige situatie. Deze gezinnen zijn gemeld bij Veilig Thuis omdat er sprake is van chronische problematiek. Ze komen niet in aanmerking voor vrijwillige hulp doordat de problemen te groot zijn en de ouders niet meewerken. Op 10-jarige leeftijd hebben de kinderen meestal nog geen zichtbare moeilijkheden. Ze lopen wel een verhoogd risico op problemen later in hun leven. Daarom is preventieve ondersteuning zo belangrijk.


Via het project krijgen kinderen voor langere tijd een veilige plek waar ze kunnen ontspannen en steun krijgen. Een plek met meer ritme en structuur dan thuis. Voor de kleintjes is dat gewone kinderopvang of BSO waar ze met hun klasgenootjes naartoe gaan. Oudere kinderen kunnen kiezen uit een sportclub, huiswerkbegeleiding of géén opvang: als ze thuis moeten zorgen voor hun kleinere broertjes of zusjes zijn ze vaak blij als de kleintjes worden opgevangen en ze zelf wat rust krijgen. 

Veel kinderen knappen op als ze even weg zijn van de spanningen thuis, onbezorgd kunnen spelen met leeftijdgenoten en vrienden maken. Ook belangrijk: ze draaien op een gewone manier mee in het normale leven. Dat vinden ze veel fijner dan contact hebben met speciale hulpverleners, laten ze regelmatig weten.

‘De vakantieperiode is voor deze gezinnen vaak moeilijk: als iedereen thuis is, loopt de spanning soms hoog op’
John Doe

Diderich: ‘We nemen de ouders wat dingen uit handen. Zo hoeven ze bij een voetbalclub geen bardiensten te draaien of te rijden naar uitwedstrijden als ze dit niet kunnen opbrengen. De kleine kinderen worden ook in de vakanties opgevangen op de crèche en de BSO. De vakantieperiode is voor deze gezinnen vaak moeilijk: als ouders en kinderen te veel samen thuis zijn, kan de spanning hoog oplopen.’

Vragenlijsten

Diderich werkte de Buitenshuis-aanpak uit met orthopedagoog en projectleider Rianne van der Zanden van het Trimbos-instituut, die gespecialiseerd is in KOPP-kinderen. Van der Zanden: ‘Wij wisten al langer dat er ruimte is voor verbetering in de hulp aan kinderen uit gezinnen met emotionele onveiligheid en ouders met onvoorspelbaar gedrag.’ 

Het ministerie van VWS was enthousiast over het Buitenshuis-plan, onder andere omdat het werd voorgesteld door professionals vanuit de ggz. Het stelde geld beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit. De ouders die meedoen aan het Buitenshuisproject vullen daarom regelmatig vragenlijsten in. Als het nodig is, krijgen ze daar hulp bij.

Linking pin

Het Buitenshuisproject startte een half jaar geleden in elf gemeenten in Nederland. Gezinnen waar verslaving of psychiatrische problemen spelen, komen ervoor in aanmerking. Ze doen minimaal twee jaar mee. Meestal zijn ze al gemeld bij Veilig Thuis (verplicht bij structurele onveiligheid). Een soort gezinscoach, ‘linking pin’ genaamd, begeleidt het gezin en onderhoudt het contact met alle betrokkenen: de ouders, de kinderen, de opvang, de hulpverlener van de ouder en school. 


Van der Zanden: ‘Trimbos traint de linking pins en de opvangmedewerkers in traumasensitief werken, zodat iedereen dezelfde aanpak volgt. Ze leren op een nieuwe manier kijken naar kwetsbare kinderen, hoe geef je zo’n kind een veilig en vertrouwd gevoel? Die trainingen worden hoog gewaardeerd, krijgen we terug. We organiseren ook een masterclass over hoe ze veiligheid in het gezin kunnen vergroten.’

Het Trimbos-instituut onderzoekt daarnaast de effectiviteit van het Buitenhuisproject: neemt het welbevinden van de kinderen (en ouders) toe? 

Turntalent

Een van de elf gemeenten met een Buitenshuisproject is Waadhoeke in Friesland. Daar worden tien gezinnen begeleid. Linking pin Hilde Greijdanus, die zich als medewerker gebiedsteam richt op multiproblem-gezinnen, is er enthousiast over. ‘Uit de ingevulde vragenlijsten blijkt nu al dat de aanpak werkt. En van opvangmedewerkers hoor ik dat schuchtere kinderen soms in korte tijd helemaal opbloeien. Een meisje dat altijd dolgraag wilde turnen, maar door de situatie thuis nooit naar een sportclub kon, blijkt veel talent te hebben. Ze zit nu in de selectie en geniet daar enorm van. Voor de ouders is het goed dat ze twee jaar de tijd krijgen om thuis weer een gezonde en veilige situatie te krijgen. Dat legt minder druk op ze dan een korte interventie voor bijvoorbeeld drie maanden. Die zorgt voor stress bij ouders.’ 

De training traumasensitief werken, die bij de deelname hoort, vond Greijdanus erg interessant. ‘Je leert hoe een trauma doorwerkt in het brein. De ontwikkeling stopt, bepaalde hersendelen schakelen uit doordat het lichaam in de overlevingstand staat. Als je dat weet, kun je je meer inleven in deze gezinnen en ze dus beter helpen.’

Elke gemeente vult het project op zijn eigen manier in. Zo zijn er in Waadhoeke naast linking pins ook contactpersonen die het contact met een gezin waarmee ze al werkten, onderhouden.

‘We willen Veilig Thuis graag vóór zijn, preventief werken’ 
John Doe

De linking pin heeft wel de regie, maar blijft op de achtergrond. Bovendien wordt in Waadhoeke niet iedereen via Veilig Thuis doorverwezen, maar ook via bijvoorbeeld het consultatiebureau. Greijdanus: ‘We willen Veilig Thuis graag vóór zijn, preventief werken.’ Niet alle ouders zijn enthousiast, merkt ze. ‘Een voorwaarde voor deelname is meedoen aan het onderzoek en dat is voor deze ouders, die al overbelast zijn, soms te veel.’

Rust en structuur

Er zijn nog geen harde cijfers, maar de eerste ervaringen lijken goed. Er komt rust en structuur in huis, merkt Greijdanus. De ouders van Shirley, Dylan en Cheyenne kregen via Veilig Thuis en de linking-pin ook het Buitenshuisproject aangeboden. De linking-pin regelde dat hun kinderen na school naar de BSO gaan. De kinderen vinden het daar heel fijn. De moeder voelt meer rust en heeft beter op een rijtje wat er moet gebeuren in huis. De vader is onder begeleiding en krijgt medicatie om beter te kunnen omgaan met zijn bipolaire stoornis. Van der Zanden: ‘”Het is alsof ik een cadeau mag brengen aan het gezin”, vertelde de linking pin.’

Veel linking pins vragen zich af wat ze nog meer kunnen doen voor deze doelgroep. ‘Daarom willen we een masterclass organiseren over: hoe breng je meer veiligheid in het gezin? Verder is er een terugkomdag voor linking pins en opvangmedewerkers, gefinancierd door VWS. Ook breiden we het project uit naar ouders met een licht verstandelijke beperking.’


De pilot van Het Buitenshuisproject loopt nog tot 2022. Als het een succes is, wordt het daarna duurzaam geïmplementeerd. 

Meer informatie

Kijk op de website van het Buitenshuisproject. Gemeenten kunnen zich per e-mail aanmelden: buitenshuisproject@trimbos.nl.

Interview

Hoe maak je een veiligheidsplan voor een kind?

Uit het Landelijk onderzoek blijkt dat in veel gezinnen structurele onveiligheid speelt. Voor hen moet altijd een veiligheidsplan worden opgesteld. Maar wie neemt daartoe het initiatief? En hoe pak je het aan? Margreet Timmer, trainer en coach bij TIMM Consultancy, legt het uit.

Auteur: Annemarie van Dijk 

Leestijd: 6 minuten

Wat is een veiligheidsplan?  

‘Zo’n plan maak je als er in een gezin sprake is van acute of structurele onveiligheid voor kinderen  ̶  op fysiek en/of emotioneel gebied. Er moet dan meteen iets gebeuren. In het plan staan concrete afspraken over wie er op welke manier voor zorgt dat de situatie in het gezin weer veilig wordt. En het moet voorkomen dat er opnieuw een onveilige situatie ontstaat. Een veiligheidsplan maak je als hulpverlenende professional niet alleen, maar met alle betrokkenen: ouders, kinderen en hun netwerk van vrienden en familieleden die goed op de hoogte zijn.’ 

Wie neemt het voortouw voor zo’n veiligheidsplan?

‘Iedere hulpverlenende professional kan dat doen. In situaties van acute onveiligheid neemt met name Veilig Thuis de regie. Als bijvoorbeeld een ambulant hulpverlener zich zorgen maakt over kinderen in een gezin, volgt er via de Meldcode overleg met Veilig Thuis. Die zegt waaraan het plan moet voldoen – dat zijn de veiligheidsvoorwaarden. De ambulant hulpverlener, vaak ondersteund door een gedragsdeskundige, maakt samen met het gezin het veiligheidsplan en heeft een kort lijntje met Veilig Thuis. 

In situaties van structurele onveiligheid draagt Veilig Thuis de regie vaak over aan het wijkteam. Maar nog niet elk wijkteam is hierop ingericht. Veilig Thuis kan zo’n wijkteam dan ondersteunen. Voor veel organisaties is het zoeken: wie doet wat? Gelukkig zijn er steeds meer instellingen die de expertise in huis hebben om veiligheidsplannen te maken.’

Hoe ziet het veiligheidsplan eruit?

‘Er staan concrete afspraken in voor directe veiligheid, afgestemd op alle dagelijkse situaties. Dat moeten afspraken zijn waaraan iedereen zich houdt en die te controleren zijn. Wie doet wat en wanneer om te zorgen dat de kinderen veilig zijn? Op welke momenten is er veel spanning in huis? Op die momenten moet er bijvoorbeeld iemand uit het netwerk aanwezig zijn. Dat kan een buurman zijn, een vriendin, of een broer of zus. 

En als de kinderen bijvoorbeeld niet elke dag drie keer een maaltijd krijgen van hun ouders, leg je vast wie de boodschappen doet en wie er kookt – en wie dat controleert. Je maakt daarbij gebruik van de krachten van het gezin en het netwerk. Daarmee maak je de kans van slagen van een plan groter.’

‘Op momenten dat er veel spanning is in huis, moet er iemand uit het netwerk aanwezig zijn’
John Doe

Hoe maak je het?

‘Je maakt een veiligheidsplan aan de hand van een raamwerk. Daarin beschrijf je wat de zorgen zijn, wie steun kan bieden en op welke momenten het spannend of onveilig wordt. Wat moet er gebeuren en wie doet wat om de gewenste situatie te bereiken? 

‘Een veiligheidsplan maken is niet moeilijk, maar je moet de details wel heel duidelijk invullen’
John Doe

Op zich is een veiligheidsplan maken niet moeilijk, maar je moet de details wel heel duidelijk invullen. Zeggen dat er huiselijk geweld speelt, is te vaag. Beschrijf liever hoe dat geweld plaatsvindt, hoe vaak, waar de kinderen dan zijn en hoelang het geweld al speelt. Vraag verder naar uitzonderingen: wanneer was het ook spannend of werd je heel erg boos en lukte het om iets anders te doen waardoor je niet hebt geslagen?’ 

Waar moeten de makers van het plan op letten?

‘Hoe ze ouders en kinderen zo optimaal mogelijk bij het veiligheidsplan betrekken. Hoeveel regie krijgen en behouden de ouders, en: hoeveel sturing moet je als professional geven? Het is belangrijk om ook aandacht te geven aan wat er wél goed gaat. Het gezin kan leren van eerdere situaties die ooit fout liepen en nu toch goed gaan. Wat zijn de ouders anders gaan doen waardoor het beter gaat? Dat bespreken werkt beter dan als professional een oplossing bedenken, los van het netwerk. Wanneer een professional bijvoorbeeld zegt: “Neem een time-out als je je kind wilt slaan”, dan kan het best zijn dat voor deze ouder een andere aanpak veel beter werkt.’ 

Wat is de kracht van het plan?

‘Dat je samen met het gezin oplossingen bedenkt. Dat werkt veel beter dan iets van bovenaf opleggen. Daarbij is de inzet van mensen uit het netwerk heel belangrijk. Zij weten vaak goed wat er wel en niet werkt. Ze zijn meestal gemotiveerd om ouders en kinderen te helpen. En ze blijven veel langer betrokken dan hulpverleners. Helaas worden er nog te weinig veiligheidsplannen echt samen gemaakt. Ook worden plannen regelmatig opgelegd zonder input van het netwerk. Er is te weinig tijd of geld voor. 

‘Mensen uit het netwerk zijn heel belangrijk. Zij weten vaak goed wat er wel en niet werkt’
John Doe

Het is niet zo dat met een veiligheidsplan ieder kind thuis kan blijven, maar als het gezin zich goed aan de veiligheidsvoorwaarden houdt, met hulp van het netwerk, is de kans wel groot dat het beter gaat. Is er geen netwerk, dan is de eerste stap: het gezin helpen om een netwerk op te bouwen. Zo’n veiligheidsplan kan dus een heel intensief traject zijn.’ 

Meer over het veiligheidsplan

De term veiligheidsplan is binnen de jeugdhulpverlening voor het eerst gebruikt in de benaderingswijze Signs of Safety (vanaf 2005 in Nederland toegepast). Het veiligheidsplan is tegenwoordig onder andere onderdeel van het handelingsprotocol van Veilig Thuis. Onderdelen van een veiligheidsplan zijn vaak: de stappen die worden genomen om de situatie binnen een gezin veilig te maken, de momenten waarop die stappen geëvalueerd zullen worden door de professionals, en de overleggen tussen het netwerk en professionals rondom een het gezin.


Alle professionals die deelnemen aan een netwerkbijeenkomst over een gezin krijgen een kopie van het veiligheidsplan. Ze kunnen het plan niet eenzijdig wijzigen – aanpassingen worden besproken tijdens een netwerkbijeenkomst.

Wat is de rol van de kinderen?

‘Je kunt alleen een plan maken als je de kinderen hebt gezien en gesproken. Zij hebben hun eigen kijk op wat er wel of niet goed gaat, en wanneer het voor hen spannend of onveilig is. Ze kunnen ook onverwachte oplossingen aandragen. Leg hen het definitieve veiligheidsplan in een eenvoudige versie uit, niet alleen in woord, ook met beeld. Zo’n "beeldverhaal" maak je samen met de ouders.


Bespreek wat het doel is van het veiligheidsplan: dat het thuis beter gaat. Dan willen ze meestal graag meewerken. Vraag ook wat zij het liefst willen. Vaak is dat: bij hun ouders thuis blijven. Dat lukt niet altijd, soms moet toch iemand anders het kind tijdelijk verzorgen.’

Staan ouders wel altijd open voor zo’n plan?

‘Nee, ze zijn het ook niet altijd eens met de zorgen die er zijn. Dat kan komen door schuldgevoel of schaamte, of doordat zij de zorgen niet herkennen. Maar de ouders móéten meewerken, anders kun je geen plan maken. Soms proberen ze door het plan aan te tonen dat er niets aan de hand is. Dat kan ook een prima motivatie zijn, als het plan maar werkt. In elk geval is het belangrijk om respectvol met de ouders om te gaan en een plan te maken dat nog wel een normaal gezinsleven mogelijk maakt.’ 

‘De ouders zijn het niet altijd eens met de zorgen’ 
John Doe

Hoe selecteer de risicofactoren waarop de afspraken betrekking hebben?

‘Het veiligheidsplan baseer je op feitelijke zorgen, niet op risicofactoren. Meestal is er in situaties van acute onveiligheid te weinig tijd en te veel stress in het gezin voor een uitgebreide risicotaxatie. Ouders kunnen dan niet goed reflecteren op hun situatie en durven niet alles te vertellen. Dan moet je eerst de veiligheid herstellen met het veiligheidsplan. Daarna is er ruimte voor een uitgebreidere risicotaxatie, gevolgd door risico-gestuurde hulpverlening of herstelgerichte hulp. In het veiligheidsplan neem je wel acties mee om de grootste stressfactor of -factoren te verminderen. Daarmee verlaag je het stressniveau en de kans op nieuwe incidenten op korte termijn.’

Hoe houd je rekening met de eigen trauma’s van de ouders? 

‘Als ouders een trauma hebben en heel gestrest of gefrustreerd zijn, moet je daar rekening mee houden in je benadering en communicatie. Ze kunnen dan niet meer goed nadenken over oplossingen voor de veiligheid in het gezin. Soms hebben ouders daarvoor een traumabehandeling nodig zoals EMDR. De kinderen kunnen daar uiteraard niet op wachten, die moeten vandaag nog veilig zijn. Soms moeten ze tijdelijk bij iemand uit het netwerk logeren.’

‘Soms moeten de kinderen tijdelijk bij iemand uit het netwerk logeren’
John Doe

Hoe wordt gevolgd of de veiligheid inderdaad verbetert? 

‘Er zijn meerdere evaluatiemomenten waarin met alle betrokkenen wordt besproken of het plan aanslaat. Daarbij moeten de hulpverleners goed doorvragen. Als iemand uit het netwerk zegt: “de ouders maken geen ruzie meer”, weet je nog niet zeker of de situatie veilig is. Het gaat erom of de ouders bij ruzies kunnen doen wat nodig is om de kinderen een veilig gevoel te geven. 


Het veiligheidsplan is een groeidocument, dat je steeds aanpast na een netwerkbespreking. Je begint streng, met veel controle door het netwerk. Als alles goed verloopt en de situatie veilig blijft, wordt het plan steeds minder streng.’ 

Hoe lang wordt het plan gevolgd?

‘Bij voorkeur minstens een jaar. Dan zijn alle stressvolle en ingewikkelde momenten weer voorbijgekomen en weten ouders hoe zij daar nu mee moeten omgaan. Kunnen de ouders dan nog steeds niet op een veilige manier voor hun kinderen zorgen, dan kan er het beste een plan komen waarbij iemand uit het netwerk de opvoeding en de verzorging van de kinderen overneemt. Belangrijk is het om steeds te blijven zoeken naar wat wél werkt.’ 

Margreet Timmer is kindbehartiger, trainer en mediator bij TIMM Consultancy, een opleidingsinstituut dat werkt met experts op het gebied van veiligheidsplanning en conflicthantering.


Margreet Timmer ontwikkelt en verzorgt trainingen en coaching aan professionals die werkzaam zijn binnen de zorg voor jeugd.

Over Augeo

Augeo wil als particuliere stichting bevorderen dat kinderen veilig opgroeien. Zij helpt professionals en beleidsmakers hun kennis en kunde vergroten, zodat kinderen die met geweld, verwaarlozing of misbruik te maken krijgen gezien, gehoord en gesteund worden.

Zolang duizenden kinderen nog geweld, verwaarlozing of misbruik meemaken en er te weinig hulp is, draagt Augeo met haar programma’s ‘Meer kinderen in beeld’, ‘Meer kinderen gehoord’ en ‘Meer kinderen gesteund en geholpen’ bij aan concrete verbeteringen. Door deze programma’s, onze academy, dit magazine, onderzoek en lobbyactiviteiten helpen wij meer kinderen veilig te laten opgroeien.

Aan dit nummer werkten mee:

  • Hoofdredacteur en coördinatie: Edith Geurts 
  • Teksten: Mariëlle van Bussel, Annemarie van Dijk, Ditty Eimers, Edith Geurts, Annet Reusink, Ellen de Ruiter, Annette Wiesman
  • Advies: Mariëlle Bahlmann, Mirjam Blaak, Marjon Donkers, Roely Drijfhout, Anneke Janssen, Marjolijn van de Merwe, Niko Persoon, Ruud Slotboom 
  • Beeld: Hüsne Afsar, AdobeStock, Leonie van der Locht, Shutterstock.
  • Eindredactie: Hanneke Karssen 
  • Ontwerp en opmaak: NR Grafisch Ontwerp 
  • Uitgever: Augeo Foundation

De kinderen op de foto’s zijn modellen, tenzij anders vermeld.

Augeo Magazine

Augeo Magazine: Hét online tijdschrift over veilig opgroeien

Professionals en beleidsmakers bijpraten over de nieuwste ontwikkelingen, onderzoeken, dilemma’s en besluiten rond de veiligheid van kinderen. Dat doet Augeo Foundation al 15 jaar met onder andere e-learnings, bijeenkomsten en Augeo Magazine. Ons magazine verschijnt 5x per jaar. Meld je aan om gratis abonnee te worden.
Volledig scherm