Over gesprekken met kinderen die onveilig opgroeien kun je allerlei vragen hebben. Hoe schep je vertrouwen? Wat zeg je wel (en wat zeker niet) tegen het kind? Kun je geheimhouding beloven?
In dit nummer: collega's en onderzoekers over hun ervaringen en inzichten.
Siemon de Jong: ‘Praten gaat makkelijker als je samen een taart bakt’
‘Als een kind niet wil praten, is het gesprek nog niet mislukt’
Voorwoord
Edith Geurts
Hoofdredacteur
Augeo magazine
‘Maar je bent toch niet bij hem in de auto gestapt? Waarom heb je dat gedaan?’ Een heel voorstelbare reactie als een meisje van 6 jaar vertelt dat ze een aardige man de weg heeft gewezen. En dat ze daarna geld van hem heeft gekregen om snoep te kopen. Je schrikt je kapot, bent bezorgd en wilt dit kind beschermen (en die man z’n kop eraf rukken).
Maar dat meisje schrikt zich ook rot van jouw reactie en hoort je angst. Ze vult in dat je geruststelling nodig hebt. Ze hoort dat je teleurgesteld bent omdat ze wél bij die man in de auto is gestapt, en denkt dat ze dat goed moet maken. Ze hoort dat ze iets verkeerd heeft gedaan en denkt dat ze misschien maar beter niet kan vertellen dat bij hem in de auto stappen niet het ergste was.
Als professional weten we eigenlijk wel dat suggestieve vragen stellen niet handig is als je wilt dat een kind vertelt wat er is gebeurd. Kinderen voelen haarfijn aan wat je wilt dat ze zeggen en zijn geneigd daarin mee te gaan en jou tevreden te stellen. ‘Nee, ik ben niet bij hem in de auto gestapt, ik ben tot daar en daar met hem meegelopen…’
En dat waarom-vragen niet zo goed werken bij kinderen, is ook bekend. Kinderen weten vaak niet waarom ze iets wel of niet doen. Of voelen die vragen als een beschuldiging en proberen zich in duizend bochten te wringen omdat ze wel beseffen dat ze iets hebben gedaan wat niet mag. ‘Nou, hij was aardig, daarom.’
Praten met kinderen behoeft vakmanschap én menselijkheid
Maar hoe praat je dan wel met een kind dat misschien misbruikt of mishandeld is?
Misschien had het geholpen als je dit 6-jarige meisje uitlegde dat je schrok van wat ze zei en dat dat niets met haar te maken had. Dat je bereid was te horen wat je eigenlijk niet wilde horen en dat wat er ook gebeurd was, het nooit haar schuld was. Dat je open vragen stelde, doorvroeg op: wat gebeurde er dan?, wie waren erbij?, wat gebeurde daarna?, hoe was dat voor jou…? Misschien had ze verteld wat er aan de hand was en hoe ze zich voelde. Maar misschien ook niet.
Praten met kinderen vergt wat van jou als professional, als volwassene. Het gaat over wat je zegt en hoe je dat zegt, het gaat over je houding en het gaat over goed luisteren en het kind leren ‘lezen’. Het behoeft vakmanschap én menselijkheid. Daarover gaat dit nummer.
‘Wie met een kind praat, draagt een rugzak vol verwachtingen’
Als iemand veel met mishandelde kinderen heeft gesproken, is het wel de Belgische kinder- en jeugdpsychiater Peter Adriaenssens. Met zijn dertig jaar ervaring weet hij als geen ander hoe je kennis combineert met vaardigheden.
Auteur: Annemarie van Dijk / Fotografie: Rebke Klokke
Wat is belangrijk bij het praten met (mogelijk) mishandelde kinderen?
‘Allereerst dat het gesprek face to face gebeurt. Zo ziet het kind of hij de volwassene kan vertrouwen. Wie misbruikt is, heeft daar moeite mee – een ander heeft je immers de regie over je leven ontnomen. Subjectieve factoren, zoals vertrouwen op een gezicht, zie je niet zonder beeld. Ik ben dan ook geen voorstander van de meldlijn waarbij je uitsluitend telefonisch of digitaal iets meldt.
‘Geweld beïnvloedt het brein van een 8-jarige anders dan van een 14-jarige’
Daarnaast moet de hulpverlener in het gesprek kennis kunnen combineren met vaardigheden. Bij jonge kinderen gebruik je daarvoor gemakkelijke taal, terwijl je het kind laat spelen of tekenen wat er gebeurd is. Schoolgaande jeugd kan al meedenken over wat er goed en niet goed gaat thuis en wat anders zou moeten. Daarbij moet je weten wat het trauma voor het slachtoffer betekent op diens leeftijd. Dan pas snap je de betekenissen in de antwoorden van het kind. Gelukkig weten we steeds beter wat de impact van mishandeling is op de ontwikkeling van jongeren. Geweld beïnvloedt het brein qua gedrag, gedachten en gevoelens. Dat gaat bij een 8-jarige anders dan bij een 14-jarige.’
Waarom vinden veel hulpverleners zo’n gesprek moeilijk?
‘Als je met een kind praat, draag je een rugzak vol verwachtingen van de samenleving. Volg je wel het juiste protocol, weet je hoever je kunt gaan, wanneer moet je er andere instanties bij halen? Die druk kan professionals minder spontaan maken in hun werk. Bespreek dat in je team, adviseer ik altijd, zodat je steun krijgt en beter kunt vertrouwen op je vaardigheden.
Daar komt bij dat praten met een getraumatiseerd kind niet vanzelfsprekend is, het gaat immers niet om een doorsnee kind.
Bovendien beslaat kindermishandeling meerdere domeinen: het psychologische, juridische en maatschappelijke domein. Hulpverleners voelen zich daar niet altijd prettig bij, omdat ze maar in één domein zijn opgeleid. Ze vragen zich af: wat mag ik en hoor ik te doen?
Zo kan het gebeuren dat je dingen belooft die je niet kunt waarmaken. Als je aan het begin van het gesprek zegt dat je niet met een ander erover zult praten en je krijgt een verhaal te horen over ernstig seksueel misbruik, dan kun je die belofte niet nakomen. Dan ben je wéér een volwassene die de jongere voor zijn gevoel niet kan vertrouwen. Terwijl je wilt dat hij niet alle volwassenen als onbetrouwbaar ziet en openstaat voor hulp.’
‘Kindermishandeling beslaat veel domeinen – je bent er maar in één opgeleid’
Waar moet je op letten tijdens het gesprek?
‘Vooral op jezelf. Zorg dat je niet te snel interpreteert en dingen invult. Luister goed en laat je verrassen door de inhoud. Zegt iemand dat het goed gaat, maar straalt hij het tegenovergestelde uit, dan moet er een belletje gaan rinkelen. Als je je vermoeden uit, komt er een ingang tot een gesprek. Wanneer je zegt: “Jij hebt het moeilijk,” dan klapt een jongere dicht. Beter is: “Ik hoor dat het goed gaat, maar ik zie iets anders. Zou het zowel goed als slecht met je kunnen gaan?”'
Hoe pak je het aan bij een klein kind?
‘Bij een kleuter kun je naast het kind gaan zitten met een wit vel papier, zodat je samen kunt tekenen tijdens het praten. Zie je het kind in de klas of bij de opvang, dan speelt een kind soms gezinnetje in het poppenhuis. Als de papapop steeds de mamapop slaat, kan dat iets betekenen. We weten dat gekwetste kinderen op die manier bijvoorbeeld partnergeweld uiten als ze er nog niet de goede woorden aan kunnen geven. Die signalen moet je aanvoelen.
‘Ik zegt tegen een kind: “Jij bent de baas, doe de deur maar dicht wanneer je wilt”’
Benoem en geef op je eigen manier terug wat je hoort, ziet en ervaart – als je maar niet invult wat je zelf denkt. En tast af hoe veilig de jongere zich bij je voelt. Kan het helpen om met twee mensen het gesprek te voeren of wil het kind liever praten met iemand van het andere geslacht? Het belangrijkste is dat het kind zelf wensen mag inbrengen in het gesprek. Wij beginnen gesprekken ook vaak met de deur open. Dan zeg ik: “Jij bent de baas, doe de deur maar dicht wanneer je wilt.”’
Hoe vertel je een kind dat het gebeurde niet zijn schuld is?
‘Ontschuldigen is belangrijk, maar het werkt niet altijd omdat de pleger de verantwoordelijkheid voor wat er is gebeurt vaak bij het kind legt. Om een kind te laten inzien dat hij onschuldig is, moet hij zich eerst veilig voelen tijdens de gesprekken. Zorg dat je elkaar leert kennen en dat hij je gaat vertrouwen. Praat bijvoorbeeld over hoe hij kan ontspannen en wat hem blij maakt. Vervolgens kun je samen aan het werk om het traumaverhaal boven water te krijgen. Zeg bijvoorbeeld: “Veel kinderen denken dat het hun eigen schuld is. Denk jij dat ook?”
Daarna pas is er ruimte om het kind eventueel te behandelen. Een professionele hulpverlener kan samen met het kind kijken welke behandeling helpt. Bijvoorbeeld door een gestandaardiseerde methode toe te passen, zoals EMDR.’
Wat kan er met mishandelde kinderen gebeuren als er niet met ze wordt gepraat?
‘Ik sprak een incestslachtoffer, inmiddels moeder van drie kinderen. Ze heeft altijd gezwegen over wat er met haar is gebeurd. “Heb ik het verkeerd gedaan?”, vroeg ze me na een lezing waarin ik vertelde over de impact van incest op de volgende generatie. Ze had het gebeurde een plek gegeven in haar leven en voelde zich gelukkig in haar gezin. Kortom, er zijn ook heel wat kinderen die ondanks misbruik of mishandeling later een goed leven krijgen. Uit onderzoek blijkt dat één op de vier ernstige gevolgen ondervindt. Over de groep die zelf het geweld weet te stoppen, weten we weinig.
‘We moeten niet denken dat mensen er alleen overheen komen als ze met ons praten’
We moeten als hulpverleners niet denken dat mensen er alleen overheen komen als ze met ons praten. Verder vind ik het belangrijk dat we respecteren dat iemand soms liever zwijgt. Leg de regie dan bij het kind, laat merken dat je er bent en dat het altijd bij je terechtkan als het wil.’
Wat is uw wens als het gaat om hulpverleners die praten met jongeren?
‘Veel van hen zouden baat hebben bij praktijkoefeningen waarbij ervaringen worden gedeeld en doorgegeven. Bijvoorbeeld over hoe je dat spanningsveld tussen zorg, protocol en rechtspraak hanteert. Ik droom van een opleidingsmodule waarin iedereen die met kwetsbare jongeren werkt leert om met hen te praten. Met een groep van twintig mensen oefenen, een camera erbij. En dan een gesprek laten zien met een jongere die niet wil praten, wat je ook probeert. Wat doe je dan?’
Wat was voor u persoonlijk een grote eyeopener?
‘Toen ik net als psychiater werkte, zei een moeder van een slachtoffertje van mishandeling: “Wat praat u formeel, ik begrijp u niet.” Ik begreep er niks van, ik wist toch wat ik deed? Tot ik tijdens een training in een rollenspel optrad en de trainer ook constateerde dat ik formeel sprak. Dat was de tweede keer dat ik dit hoorde. Toen wist ik dat ik moest leren van mijn cliënten. Veel kennis krijgen we via slachtoffers. Heel belangrijk. Want hoe wij als hulpverleners reageren, kan iemand ertoe aanzetten om te praten of juist te zwijgen. Het is en blijft mensenwerk.’
Peter Adriaenssens
De Belgische kinder- en jeugdpsychiater Peter Adriaenssens (63) is directeur van het Vertrouwenscentrum kindermishandeling Vlaams-Brabant en hoofddocent kinder- en jeugdpsychiatrie aan de KU Leuven. Hij houdt zich vooral bezig met trauma, depressie en hechtingsstoornissen. Daarnaast schreef hij verschillende boeken over jongeren en opvoeding.
Shanta ter Haar (61)
Is: ambulant begeleider bij De Loodsboot, een Expertisecentrum Gedrag voor het primair onderwijs en voortgezet onderwijs in de regio Den Haag
En ook: coach in het praten met kinderen
‘Er wordt zo vaak óver kinderen gepraat, terwijl ik vind dat je mét ze moet praten. Ze komen zelf geregeld met de meest geniale oplossingen, daar kan een consultancybureau vaak nog een puntje aan zuigen. Volwassenen zijn behept met een heleboel kennis, waardoor ze een tunnelvisie kunnen krijgen. Een kind trekt je daar meteen uit.
Ik begin met een kind op zijn gemak stellen. Dat kan door te zeggen dat elk antwoord goed is. Géén antwoord geven mag overigens ook. Zo hebben we samen de regie.
Maar het állerbelangrijkste is dat je intenties duidelijk zijn. Waarom wil je in gesprek? Als je vertelt waarvoor je komt, kan het zelf meedenken. Ik focus nooit op het probleem, maar vraag wat ik kan doen. Vragen wat er goed gaat, helpt ook. Vaak komen de ideeën over wat er beter kan dan vanzelf.
Leerkrachten die ik coach, adviseer ik om met een leeg hoofd een gesprek in te gaan. Dan hoor je niet alleen wat het kind zegt, maar luister je ook echt. Als een kind een bepaald woord vaak gebruikt, vraag dan wat dat woord inhoudt. Zoals ‘saai’. Heel veel kinderen vinden alles saai. Ik vraag ze om uit te leggen wat dat betekent, dat geeft inzicht.
‘Als je er een filmpje van zou maken, wat zouden we dan te zien krijgen?’, kun je aan een kind vragen, als het moeite heeft met vertellen wat er is gebeurd.
Soms wordt een kind gehinderd door een nog beperkte taalvaardigheid. Dan zet ik andere technieken in, zoals gesprekskaarten of picto’s. Ik speel ook weleens met een kind, of laat het tekenen.
Ik ben heel terughoudend met conclusies trekken uit wat een kind zegt of op papier zet. Ik check altijd of het klopt wat ik hoor of zie. Héél belangrijk.
Wat nogal eens vergeten wordt, is het vervolggesprek. Dat moet er altijd komen. Het is het moment waarop je checkt hoe het gaat. Of de oplossingen die zijn bedacht werken of dat er nog iets anders nodig is.’
Marianne Rosenveldt (49)
Is: huisarts
En ook: huisarts-ambassadeur kindermishandeling bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en aandachtsfunctionaris huiselijk geweld/
kindermishandeling binnen de eerstelijns zorggroep in het Westland
‘De communicatie begint al voordat we ook maar één woord hebben gewisseld. Als ik een jongen of meisje ophaal uit de wachtkamer, check ik hoe hij of zij erbij zit. Hangt het kind tegen de ouders aan, oogt het ziek, keert het zich af? Non-verbale signalen vertellen niet alleen hoe een kind zich voelt, maar ook hoe de relatie met de ouder is.
In de spreekkamer begin ik altijd bij het kind. Mijn taal is losjes: "Hee Janneke, vertel eens, wat is er aan de hand?". Mijn woorden pas ik aan. Daarbij heb ik veel van mijn eigen kinderen geleerd. Ik vraag bijvoorbeeld wat ze stom vinden, of juist leuk. Als een kind gemakkelijk uit zichzelf praat, kan ik open vragen stellen. Die geven altijd meer informatie dan een eenvoudig ‘ja’ of ‘nee’.
Willen de ouders het overnemen, dan zeg ik dat ik het eerst van het kind wil horen. Daarna mogen zij aanvullen. Dan neem je een kind serieus en zal het meer ruimte voelen om te vertellen. Als een kind niets durft te zeggen, maar steeds naar de ouders kijkt, ben ik meteen alert. Is het kind ‘gewoon’ onder de indruk van de dokter of durft het niet goed te praten omdat de ouder erbij is?
Als mijn ‘kindermishandeling-radar’ aan gaat, neem ik het kind mee naar de onderzoekstafel. Deze heb ik bewust achter een kast gezet, zodat de ouders even buiten beeld zijn. Zie ik uiterlijke sporen als blauwe plekken, dan vraag ik het kind hoe deze zijn ontstaan. Nu moet ik zeggen dat ik dit maar zelden tegenkom. In mijn praktijk komt emotionele verwaarlozing veel vaker voor, met signalen als buikpijn of opnieuw in de broek plassen.
Bij signalen van kindermishandeling of emotionele verwaarlozing vraag ik ouders weleens om even in de wachtkamer plaats te nemen. Als ik uitleg dat ik het kind alleen wil spreken omdat dat makkelijker praat, vinden zij dat eigenlijk altijd prima. Dat geldt ook voor het kind. Omdat ik het gezin vaak al langer ken, is dat niet heel bijzonder.
Soms maak ik een nieuwe afspraak met het kind. Ik zeg er altijd bij dat het ook een brief mag schrijven over wat er aan de hand is. Dat vinden kinderen soms gemakkelijker dan het hardop vertellen. En ik druk ze op het hart dat ze altijd zelf een afspraak mogen maken. Ook als ze nog maar 10 zijn.’
Suzan Bouthoorn (41)
Is: leerkracht speciaal onderwijs op De Strandwacht in Den Haag, een school voor kinderen met psychiatrische en gedragsproblemen
‘Het lijkt misschien een open deur, maar ik wil in gesprek met een kind echt iets te weten komen. Dat betekent dat je doel voor jezelf en zeker ook voor het kind duidelijk is, dat je écht luistert en goed doorvraagt.
Ik waak ervoor dat ik niet sturend ben, maar open vragen stel. En ik check of ik het goed begrijp door dingen samen te vatten.
Op mijn school hebben we een klasse-assistent, waardoor er altijd wel gelegenheid is om met een kind te praten. Soms in de klas, als de rest wat anders aan het doen is, en als het daarvoor te privé is, in een aparte ruimte. Ik zal nooit staand een gesprek voeren, terwijl een kind zit. Dat oogt veel te dominant. Ik ga eigenlijk ook nooit tegenover iemand zitten, maar liever ernaast, of allebei bij een hoek van een tafel. Dat schept nabijheid en vertrouwen.
Een gesprek begin ik altijd met de reden waarom ik wil praten. Dit doe ik om het kind op zijn gemak te stellen en te verduidelijken waar het over gaat. Zo ontstaat er gelijkwaardigheid en heb je meer kans op een goed gesprek. Als een kind niets wil zeggen, respecteer ik dat. Ik kan het niet dwingen, maar ik probeer het dan op een later moment opnieuw.
Als kinderen het moeilijk vinden om iets te vertellen, dan maak ik gebruik van sociale strips. Ik teken eenvoudige koppoters, met een denkwolkje, praatwolkje of een vierkantje, waarin ik de situatie beschrijf. Een kind vertelt wat er in de wolkjes of het blokje moet komen en ik teken dat, of we doen dat samen. Zo heb je een mooi en helder gesprek over wat het kind deed, wat anderen deden en hoe het zich voelde.
Zodra de kinderen 's ochtends binnenkomen, check ik hoe het met ze is. Heeft een kind een gezicht als een donderwolk of een grote schaafplek? Dan vraag ik later op de dag hoe dat komt en wat er thuis is gebeurd. Ik ben altijd alert op kindermishandeling. Elk kind verdient een veilige plek.’
Elke van Huffelen (32)
Is: jeugdverpleegkundige bij GGD Flevoland
‘Vanaf hun 4de tot hun 18de gaan kinderen vier keer naar de jeugdverpleegkundige, meestal op school. Kinderen vinden zo’n gesprek met mij vaak best een beetje spannend. Zeker als ze zich ergens zorgen over maken of vragen hebben. Ik wil graag dat een kind zich snel op zijn gemak voelt. Dat doe ik met humor – heel belangrijk, zeker bij zware onderwerpen is die luchtigheid prettig – en door letterlijk te zeggen dat ik het kind tegenover me belangrijk vind. Ik wil graag dat het voelt dat ik het meen, dat het écht is en geen kunstje. Daar prikken kinderen en met name jongeren namelijk zo doorheen.
Ik let goed op de non-verbale signalen in het gezicht en de houding. Daaraan kun je zien of een kind je begrijpt, of dat het afgeleid raakt. Door die signalen merk ik het meteen als mijn boodschap niet goed overkomt. Dat corrigeer ik gelijk door te vragen of het kind mijn vraag gek vindt, of niet fijn. Zo behoud je het contact.
Kinderen beantwoorden lastige vragen vaak met “Ik weet het niet”. Dan vraag ik: “Weet je het niet, of vind je het lastig om het erover te hebben?” Als het nodig is, zoeken we samen uit hoe we het onderwerp toch op een prettige manier kunnen bespreken.
Bij moeilijkheden thuis of bij huiselijk geweld, bespreken het kind en ik samen wat we eraan gaan doen. “Wat wil jij tegen je ouders zeggen, wat wil je dat ik zeg?”, over dat soort dingen hebben we het dan. Het kan gebeuren dat kinderen terugkrabbelen als het gesprek met de ouders dichterbij komt. “Het gaat nu wel weer goed,” zeggen ze bijvoorbeeld. In zo’n geval pak ik de regie. Ik ben natuurlijk wel de hulpverlener en heb de plicht om signalen van kindermishandeling bespreekbaar te maken, vanuit de gedachte dat ik het beste wil voor het kind. Net als zijn ouders trouwens. Dat leg ik dan ook uit: “Je ouders houden van je en willen ook het beste voor je. Dan moeten we erover praten als ze dat niet zo goed lukt.”’
Marjo Affourtit (58)
Is: kinderarts-sociale pediatrie op de polikliniek en de spoedeisende hulp van het ErasmusMC Sophia in Rotterdam, binnen het team kindermishandeling
‘Voor mij zijn drie dingen essentieel als ik een kind of jongere tegenover me heb: ik neem hem of haar altijd serieus, luister goed en geef ruimte om te praten. Ik voer het gesprek het liefst zo gelijkwaardig mogelijk. Dat schept vertrouwen.
De toon houd ik licht zakelijk, zonder al te veel emotie. Daarmee maak ik het voor de ander gemakkelijker om te praten. Maar die toon moet ook weer niet afstandelijk zijn, want dat schrikt af. Zeker bij kinderen en jongeren die seksueel zijn misbruikt, is dit heel belangrijk. Vaak gaat het om zaken waar toch wel een taboe op rust, zoals seksualiteit. Ik vind het belangrijk dat professionals daarover durven praten. Vragen durven stellen over hoe ze omgaan met seksualiteit. Dan wordt het ook gemakkelijker om te praten over nare dingen die op dat gebied gebeurd kunnen zijn.
Ik stel ook heel concrete vragen: of er sprake was van bloedverlies, of en waar het pijn deed, en of er een condoom is gebruikt. Ik merk dat kinderen het prettig vinden als ik de dingen bij de naam noem. Als ik een soa-test nodig vind, leg ik uit wat ik wil doen en waarom. Als een meisje zwanger geraakt zou kunnen zijn door het misbruik, bespreek ik dat. Vaak zijn ze er bezorgd over en dan vinden ze het juist fijn dat ik erover begin.
Heb ik het gevoel dat een kind zich zorgen maakt, dan vraag ik of dat klopt. Daarmee geef ik ruimte om iets te vragen of vertellen, zodat ik de bezorgdheid kan wegnemen of kan onderzoeken of de zorg terecht is. Meisjes zijn bijvoorbeeld soms bang dat hun maagdenvlies niet meer intact is. Dat bespreek ik dan bij het lichamelijk onderzoek. Bij elk onderzoek vertel ik precies wat ik ga doen. Heldere en duidelijke taal, op niveau van het kind, dat geeft een kind rust.’
5 Professionals
over praten met kinderen
Vrijwel dagelijks praten deze professionals uit de zorg en het onderwijs met kinderen die te maken (kunnen) hebben met misbruik of mishandeling. Welke gesprekstechnieken en ervaring nemen ze daarin mee? Vijf inspirerende interviews.
Auteur: Deborah Ligtenberg
Onderzoek naar participatie - hoe willen kinderen dat er met hen gepraat wordt?
Kinderen die mogelijk het slachtoffer zijn van mishandeling of misbruik, hebben het recht om mee te praten over hun situatie. Hoe geef je die participatie vorm? Drie onderzoekers vertellen over hun bevindingen.
Auteur: Annet Reusink / Fotografie: Rebke Klokke
Tot ver in de jaren negentig was de algemeen heersende gedachte: kindermishandeling pak je aan door de ouders te behandelen. Als die ‘gerepareerd’ zijn, leeft het hele gezin nog lang en gelukkig. Inmiddels weten we dat het niet zo werkt. Beschadigde kinderen hebben angsten. Ze kunnen gaan automutileren, depressief worden of PTSS krijgen. Die problemen verdwijnen niet vanzelf. Om te bepalen welke hulp nodig is, moet je praten met het kind. Dat is belangrijk voor zijn welzijn. En het kind heeft er ook letterlijk recht op. Volgens artikel 12 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) hebben professionals de plicht om kinderen te betrekken bij belangrijke beslissingen die hen aangaan.
Wat vinden kinderen zélf van participatie? Hoe willen ze graag dat er met hen wordt gepraat? Dat deel van het onderzoek ‘Betekenisvolle participatie van kinderen in de jeugdbescherming' van Helen Bouma (28) is nog nét niet afgerond. Op basis van eerder wetenschappelijk onderzoek naar dit onderwerp kan de promovendus aan de Rijksuniversiteit Groningen hier toch wel iets over zeggen: ‘Kinderen willen het gevoel hebben dat je ze serieus neemt. Zeg dus niet alleen: "Ik heb gehoord wat je zegt", maar ook: "Ik ga iets dóén met wat je zegt."
Dat hoeft overigens niet te betekenen dat er precies gebeurt wat het kind graag wil. Ook als je een besluit neemt waarmee het kind niet zo blij is, is het belangrijk om goed uit te leggen waarom je die beslissing hebt genomen. Dan weet het kind: er is wel naar mijn verhaal geluisterd.’
In het onderzoek formuleren Bouma en haar collega’s betekenisvolle participatie als volgt:
Bouma: ‘Participatie is een continu proces. Dat begint bij de melding, als je het kind vertelt dat er onderzoek wordt gedaan, maar ook dat het het recht heeft om veilig op te groeien en om zijn kant van het verhaal te vertellen. Verderop in het proces, als je de visie van het kind op de situatie en mogelijke oplossingen hebt gehoord, kun je het kind laten weten hoe zijn mening heeft meegewogen in het uiteindelijke besluit.’
Het belang van participatie wordt zowel in de Jeugdwet als in het beleid van Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) onderstreept. In het handelingsprotocol van Veilig Thuis staat dat participatie van kinderen essentieel is om echt veiligheid te kunnen bieden. Ook in het beleid van de RvdK komt dit naar voren: participatie van kinderen is nodig om de opvoedingssituatie daadwerkelijk te kunnen verbeteren.
Maar het beleid gaat niet altijd specifiek over participatie van kinderen; vaak wordt die samen met participatie van ouders beschreven en ontbreken aparte richtlijnen voor het betrekken van kinderen. Ook worden verschillende leeftijdsgrenzen gehanteerd voor participatie van kinderen. De RvdK hanteert geen specifieke leeftijdsgrens en praat in principe met ieder kind, tenzij dit niet gaat vanwege het ontwikkelingsniveau of leeftijd. Bij Veilig Thuis is de grens: vanaf 6 jaar, en de kinderrechter hanteert een leeftijdsgrens van 12 jaar.
Afgelopen jaren zijn de ‘Richtlijn Kindermishandeling’ en de ‘Richtlijn Samen beslissen met ouders en jeugdigen over hulp’ ontwikkeld. Hierin wordt dieper ingegaan op participatie
van kinderen in het hele proces van jeugdbescherming. In de Richtlijn Kindermishandeling
staat concrete informatie over het communiceren met kinderen (voornamelijk in de signaleringsfase).
(Bron: Rapport ‘Betekenisvolle participatie in de jeugdbescherming’ van de Rijksuniversiteit Groningen).
Geen makkelijke vragen
De kinderen die Bouma en haar collega Esther Piersma voor haar onderzoek interviewden, hebben allemaal te maken gehad met Veilig Thuis of de Raad voor de Kinderbescherming. Voordat zij met de interviews startten, wonnen de onderzoekers advies in bij jongeren. Op basis van de adviezen van jongeren is een filmpje gemaakt over het onderzoek: 'Daarin leggen we bijvoorbeeld aan de kinderen uit dat we van ze willen leren over hoe zo'n traject in de jeugdbescherming voor hen is en dat zij natuurlijk degenen zijn die hier het beste over kunnen vertellen. We hebben gezien dat dat goed werkt: het kan kinderen en jongeren in hun kracht zetten en zelfvertrouwen geven als je dit voorafgaand aan het interview nog eens laat zien en benadrukt.'
De jongeren adviseerden Bouma en Piersma om ter introductie wat over zichzelf vertellen, zodat het kind weet wie er tegenover hem zit, en ook nogmaals het onderzoek duidelijk uit te leggen. Wanneer het interview dan daadwerkelijk start, is het goed om meteen met een open, inhoudelijke vraag te starten, zeiden de jongeren. De onderzoekers hoeven van hen niet eerst wat makkelijke vragen te stellen, maar kunnen na de introductie gewoon beginnen met de vragen die ze wil stellen.
Lenneke Winder (37), orthopedagoog en gedragswetenschapper bij Veilig Thuis Haaglanden, werkte mee aan de interne pilot ‘Meten is weten, maar er moet ook gepraat worden’. In kindgesprekken bij Veilig Thuis is het gebruikelijk om te vragen naar de gemelde situatie en de beleving daarvan. Zo kan er een inschatting gemaakt worden van de al dan niet aanwezige (trauma)klachten. ‘Wij benoemen de feiten,’ vertelt Winder. ‘Dus niet: “Ik ben Lenneke van Veilig Thuis, vertel eens hoe het met je gaat?” Nee: “Ik ben Lenneke en ik weet dat de politie bij jullie aan de deur was omdat je vader en moeder heel erge ruzie hadden.” Veel kinderen reageren dan opgelucht. Vaak dragen ze toch een soort familiegeheim met zich mee. Ze krijgen van hun ouders de boodschap dat ze niet mogen praten over wat er thuis gebeurt. Dan is het fijn om te weten dat wij al op de hoogte zijn; ze hoeven niet meer te beslissen wat ze ons wel en niet vertellen. We kunnen meteen gaan praten over hoe de situatie voor hen is en wat zij nodig hebben.’
Bij de gesprekken met kinderen maken Winder en haar collega’s van Veilig Thuis gebruik van allerhande creatieve hulpmiddelen en technieken. Tekenen, kaartjes met afbeeldingen, gebeurtenissen een cijfer geven – het is maar net wat bij een kind werkt én, benadrukt Winder, wat bij de hulpverlener past. ‘Kinderen voelen het feilloos aan als jij je anders voordoet dat je bent. Een succesvolle tactiek van een collega nadoen heeft dus geen enkele zin. Kinderen trappen er gewoon niet in. Het gaat erom dat je contact maakt. Dat lukt alleen als je jezelf bent.’
Uit ander wetenschappelijk onderzoek blijkt dat kinderen van 8 jaar een spanningsboog hebben van ongeveer 25 minuten. Ieder jaar komen daar vijf minuten bij. Toch is Winder er geen voorstander van om op basis van deze informatie de gespreksduur vast te leggen. ‘Vaak verloopt een gesprek een beetje glooiend. We hebben het eerst over de situatie thuis, daarna een poosje over hobby’s en vervolgens komen we weer terug op de situatie thuis. Soms babbel ik rustig anderhalf uur zo door, ook met heel jonge kinderen. Maar er zijn ook kinderen met wie ik na tien minuten gewoon uitgepraat ben.’
Onderzoeker Bouma: ‘Participatie is voor kinderen een recht. Geen plicht. Dit geldt voor ieder moment in het traject. Ze mogen dus ook eerst weigeren en later besluiten alsnog meewerken aan het onderzoek.’ Bij Veilig Thuis komen ook kinderen die weinig of niets vertellen. ‘In zo’n geval gaan we niet pushen,’ vertelt Winder. ‘En als iemand niet wil praten, wil dat zeker niet zeggen dat het gesprek mislukt is. Vaak zie je dat er bij het kind toch een soort mindset-verandering plaatsvindt. Zo van: oh, het is dus eigenlijk niét normaal dat ik thuis geslagen wordt. En blijkbaar zijn er mensen die mij willen helpen. Met psycho-educatie mikken we ook wel een beetje op die omslag. We leggen kinderen uit dat zulke grote ruzies tussen papa en mama niet normaal zijn. En dat hun buikpijn ook kan komen doordat ze thuis zo veel meemaken. We zeggen in zo’n geval dus wel iets over het gedrag van ouders, maar we zullen ze nooit diskwalificeren als persoon. Na afloop van het gesprek vertellen we kinderen dat ze altijd weer contact met ons mogen opnemen. We hebben meermalen meegemaakt dat ze dan maanden later nog opbelden om hun verhaal te vertellen.’
Deze adviezen uit de ‘Handreiking – Participatie van kinderen in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ helpen je als professional op weg.
(Bron: Handreiking Participatie van kinderen in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling)
Hij was manager bij Veilig Thuis Haaglanden en is nét met pensioen. Paul Baeten (65) kijkt terug op de tijd waarin participatie van kinderen in Nederland werd geïntroduceerd – en zijn eigen aandeel daarin.
‘Je kunt het je nu niet meer voorstellen, maar tot ver in de jaren negentig werd er in Nederland überhaupt niet met het gezin gesproken na een melding. Dan belde je de huisarts, de school of de jeugdarts. In 2000 was ik in Zuid-Afrika voor een congres. Met onze collega’s daar hadden we een gesprek over de gang van zaken na een melding. Een beetje trots vertelden wij dat we in Nederland óók met de ouders praatten. Onze Afrikaanse collega’s geloofden hun oren niet. Ze vroegen: “Gaan jullie ons nu serieus vertellen dat jullie proberen kindermishandeling op te lossen zónder met het kínd te praten?” De schellen vielen ons van de ogen. Dit congres betekende het keerpunt.’
De eerste pilots
‘Terug in Nederland waren we vastbesloten om ook het praten met kinderen in onze aanpak te implementeren. We hebben pilots georganiseerd en medewerkers opgeleid. Al snel wisten we: dit is goed. Van pilots gingen we naar landelijk beleid. In 2004 werd in de protocollen van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Veilig Thuis opgenomen dat met alle kinderen vanaf 12 jaar gesproken moest worden. In 2009 verlaagden we die leeftijd naar 6 jaar. En in het protocol dat nu op het punt staat te verschijnen, is de leeftijd nog verder verlaagd: naar 4 jaar.’
Bolderkar-affaire
‘Waarom is zo lang gewacht om na een melding ook met kinderen te praten? Dat heeft verschillende oorzaken. Vroeger dachten we: praten met kinderen over moeilijke onderwerpen, dat schaadt de tere kinderziel. Ze zijn ook te jong om een stem te hebben bij beslissingen over belangrijke levenskwesties; daar hebben ze nog geen verstand van. Maar het voornaamste argument was toch wel: kinderen zijn geen betrouwbare gesprekspartners. Wie herinnert zich niet de bolderkar-affaire in 1988? Op basis van signalen bij kinderen werden vaders beschuldigd van seksueel misbruik. Sommigen terecht, anderen onterecht. Dat leidde toen tot een hele polemiek over de (on)betrouwbaarheid van verklaringen van kinderen.’
Ontschuldigen
‘De argumenten om niet met kinderen te praten, zijn geen van alle overeind gebleven. Wat betreft de betrouwbaarheid van hun verklaring: inderdaad, niet alles wat kinderen vertellen is wáár. Maar dat geldt evengoed voor volwassenen. Daarbij: het kind is geen informant. Na een melding praten we niet met kinderen om feiten boven tafel te krijgen. Wat wij vooral willen weten is: wat heeft dit kind ervaren? Hoe gaat het met dit kind? We willen het kind ontschuldigen en vertellen dat het niet normaal is wat er gebeurd is. Dát moet in de eerste plaats het doel zijn van het gesprek.
Tot slot het argument dat je kinderen niet zou moeten betrekken bij ‘grote mensen problemen’: daar zíjn ze al bij betrokken. Wat ze is overkomen, dát is beschadigend. Niet het gesprek erover. Je kunt pas de juiste hulp inzetten als je van het kind hoort hoe het gaat, en weet wat zijn problemen zijn.’
Dit is dus niet normaal
‘Met kinderen praten over de onveilige situatie is goed, maar er zit ook een keerzijde aan. Als je laat zien dat het niet normaal is wat er thuis gebeurt, breng je een andere norm aan bij dat kind. Uit onderzoek weten we dat het met veel kinderen anderhalf jaar na de melding minder goed gaat dan ten tijde van de melding. Hoe dat komt, is niet onderzocht, maar ik heb er wel een hypothese over. Namelijk: kinderen gaan er – vaak tot de middelbare-schoolleeftijd – vanuit dat andere kinderen hetzelfde meemaken als zij. Na een melding gaan we met ze praten. En dan beseffen ze: wat er met mij gebeurt is helemaal niet normaal. Dat is al niet leuk. Maar het wordt nog erger als zes maanden later alle hulpverleners weer uit beeld zijn en de ouders terugvallen in het oude patroon. Dan ervaren die kinderen meer lijdensdruk dan vóór de melding omdat ze weten dat het niet normaal is. Continuïteit is zo belangrijk. We moeten met kinderen blíjven praten.’
Paul Baeten werkte net als Lenneke Winder mee aan de interne pilot ‘Meten is weten, maar er moet ook gepraat worden’. De onderzoeksvraag was: hoe kun je voor Veilig Thuis Haaglanden zo goed mogelijk meten hoe het met kinderen gaat? Uit het eindrapport blijkt onder meer dat de zorgen van een kind in meer dan 52 procent van de gevallen uitsluitend naar voren kwamen tijdens het gesprek en niet bij een (algemene) vragenlijst. Hieruit blijkt maar weer hoe belangrijk het is om met een kind te praten over zijn zorgen.
Veel professionals denken dat ze na een kindgesprek automatisch het vakje kindparticipatie kunnen afvinken. Maar participatie is een proces waarin verschillende stappen genomen kunnen worden. Tijdens mijn onderzoek kwam ik erachter dat professionals van Veilig Thuis Haaglanden de vragen: wat houdt kindparticipatie nou eigenlijk in?, en: hoe geef je die vorm?, niet makkelijk konden beantwoorden.
Hoewel VT ervaren is in het voeren van kindgesprekken en kindparticipatie, bleken de meningen verdeeld over waar participatie daadwerkelijk begint. Sommigen vonden dat het begint bij het spreken met een kind, anderen bij het informeren van het kind over de keuzes die gemaakt werden. Weer anderen vonden dat het gaat om de inleving in het kind. Een van de respondenten zei hierover: ‘Als je vraagt wat het kind wil, nodig heeft of denkt. Dat is waar participatie start.’
Tijdens mijn onderzoek merkte ik ook dat medewerkers belemmeringen ervaren in het werken aan kindparticipatie. Zo zijn er rechten van ouders die op gespannen voet staan met de rechten van het kind, is er hoge werkdruk en een protocol dat niet duidelijk is over de invulling van kindparticipatie. Tevens zijn er verschillende vormen van participatie, verschillende leeftijdsgroepen waarmee gewerkt wordt en een sterk verantwoordelijkheidsgevoel van medewerkers om juiste beslissingen te nemen in elke zaak.
Hierdoor stonden sommige medewerkers negatief tegenover kindparticipatie. Ze geloofden niet dat het haalbaar was. Dit is begrijpelijk, zeker omdat het moeilijk is van kindparticipatie uit te gaan zolang er geen eenduidige definitie is. Ik denk echter dat het wel haalbaar is voor professionals om zonder snel ontmoedigd te raken, te werken met kindparticipatie.
Om het werken met kindparticipatie te ondersteunen, heb ik voor VT een ladder gecreëerd gebaseerd op de Ladder of citizen participation van de Amerikaanse onderzoekster Sherry Arnstein uit 1969. Met deze ladder hebben medewerkers een doel voor ogen waar ze naartoe werken en tegelijkertijd kunnen ze aan de hand van de verschillende treden zien waar ze in het proces zitten.
Je kunt op de bovenste trede komen als je als professional de belangen van het kind goed in kaart brengt en vervolgens het belang van de zienswijze van het kind aan de ouders kunt overbrengen. Dit kan ertoe leiden dat, met inspraak van zowel kind als ouders, jullie tot een gezamenlijke beslissing komen over wat de beste stappen zijn voor iedereen die betrokken is bij de casus.
Hoewel we in elke casus moeten streven naar het halen van de bovenste trede, lukt dit soms niet. Je hebt bijvoorbeeld wel een gesprek met het kind, informeert hem of haar over wat er aan de hand is en wat er gaat gebeuren. Daarnaast luister je naar wat zijn of haar behoeften zijn en neem je dit mee in je beslissingsproces. Je zit dan op trede 5. Hoewel je probeert naar trede 6 te komen door het kind feedback te geven over wat er is gebeurd met zijn inbreng en hoe je tot je beslissing bent gekomen, lukt dit bijvoorbeeld niet doordat je hiervoor geen tijd kunt vrijmaken door een te hoge werkdruk.
Bij VT Haaglanden bleef de kindparticipatie regelmatig onder aan de ladder hangen in zaken met jonge kinderen. In het VT protocol stond dat kinderen vanaf 6 jaar oud gesproken moesten worden, en sommige hulpverleners dachten dat ze niet mochten praten met jongere kinderen. Of dat niet hoefden te doen. Mede door het VT-protocol bleven daardoor zaken met jonge kinderen vaak hangen op trede 2.
Maar er was geen regel die zei dat het voeren dan kindgesprekken met kinderen jonger dan 6 jaar oud niet mocht of kon. Om echte kindparticipatie te kunnen bereiken, zou je naar mijn mening kindgesprekken moeten voeren vanaf de leeftijd waarop een kind kan praten.
Het gaat er uiteindelijk om dat we elke keer weer proberen om zo hoog mogelijk op de ladder te komen. Want elke trede die in de aanpak van kindermishandeling wordt genomen, betekent een bijdrage aan het herstel van kwetsbare kinderen die leven in onveiligheid.
Mijn aanbeveling aan VT is: help je medewerkers daarbij. Dit kan bijvoorbeeld door de leeftijdsgrens voor kindgesprekken in de ban te doen of bij elke zaak de legitieme vraag te stellen of een afsluitbrief wordt gestuurd naar het kind. En natuurlijk hoop ik dat de Kindparticipatieladder ook voor andere instellingen dan VT van nut kan zijn.
Lieke Sparidaens (29) studeerde in 2015 af in Childhood Studies and Children's Rights aan de Freie Universität in Berlijn. Voor haar masterscriptie deed ze onderzoek naar participatiemogelijkheden van kinderen en jongeren bij Veilig Thuis Haaglanden.
Lieke Sparidaens deed onderzoek naar de participatiemogelijkheden van kinderen en jongeren bij Veilig Thuis. Ze ontwikkelde vervolgens de Kindparticipatieladder die je hiernaast ziet. Lieke vertelt hoe je deze tool kunt gebruiken.
Auteur: Lieke Sparidaens
Auteur: Marike van Gemert / Fotografie: Madeleine Sars Photography
Zodra een kind kan praten, kun je ook mét het kind praten, is mijn ervaring. Natuurlijk kun je van een peuter niet hetzelfde verwachten als van een kind van 8, 12 of 16, dus pas je je verwachtingen én het doel van het gesprek aan op de mogelijkheden van het kind.
Waar je bij een puber uitgebreid kunt doorvragen op wat hem dwarszit en hoe hij vindt dat het anders moet, zul je bij heel jonge kinderen vooral op concrete zaken ingaan. Zoals: ‘Hé, je hebt een bult op je hoofd. Wat is er gebeurd?’ Of: ‘Mama moet een tijdje goed uitrusten. Daarom mag jij bij opa en oma logeren.’
Voor heel jonge kinderen is het vaak fijn als er een goede bekende bij het gesprek is. Ook is het bij hen handig om gemaakte afspraken of gegeven uitleg te bespreken met iemand uit het eigen netwerk van het kind, zodat diegene latere vragen kan beantwoorden of de situatie nog eens aan het kind kan uitleggen.
Voor jonge kinderen geldt dat er vaker over ze, dan mét ze wordt gesproken, terwijl juist zij zo afhankelijk zijn van volwassenen om zich veilig te voelen en te begrijpen wat er allemaal gebeurt. Betrek ze daar dus bij en geef ze wat extra aandacht als ze het thuis moeilijk hebben.
Praten over nare dingen kan heftig zijn en allerlei emoties oproepen bij een kind. Maar dat is niet per se erg. Juist door moeilijke dingen te benoemen en te vragen naar hoe het kind zijn situatie beleeft, kun je ervoor zorgen dat het zich gezien en gehoord voelt. Als je twijfelt of een gesprek te belastend kan zijn, overleg dan met een collega of deskundige.
Deze belangrijke tips geef ik hulpverleners graag mee:
Spreek uit dat je het kind en zijn ouders wilt helpen.
Praat altijd respectvol over de ouders. Zo breng je het kind niet in een (nog groter) loyaliteitsconflict.
Reduceer spanning door samen iets te doen tijdens het gesprek. Dat kan zijn spelen, wandelen, een balletje trappen of een klusje dat toch nog moest gebeuren.
Wees alert op subtiele signalen van het kind. Zo kun je zijn emoties oppikken en grenzen herkennen.
Volg het kind in wat hij wel en niet wil vertellen. ‘Roeren in details’ is meestal niet nodig en kan (te) belastend zijn.
Respecteer het altijd als je merkt dat een kind niet (verder) wil praten. En ook als het niet over bepaalde onderwerpen wil praten. Het kan schadelijk zijn als je een kind dwingt tot praten over dingen waarover hij niet kan of wil praten.
Neem die tijd en rond het gesprek altijd zorgvuldig af.
Voor sommige gesprekken hoef je geen toestemming te vragen. Bijvoorbeeld als je als leerkracht een gesprekje aanknoopt omdat je merkt dat het kind de laatste tijd veel stiller is dan anders. Of als je als verpleegkundige op de spoedeisende hulp vraagt hoe het kind aan zijn verwondingen komt.
Maar bij een gesprek tussen hulpverlener en kind is dat anders. Dan is toestemming nodig van de ouders. Wanneer je tegen hen zegt dat je apart met hun kind wilt praten, kun je stuiten op weerstand. Dat is vaak te voorkomen door de kindgesprekken meteen vanaf het begin te introduceren. Leg uit dat je er bent voor de veiligheid van alle gezinsleden, en je dus met allemaal wilt praten over hoe het gaat. Zowel gezamenlijk, als met ieder apart.
Soms verbieden ouders je om met hun kind te praten. Wees dan benieuwd naar wat er schuilgaat achter die weerstand. Vraag erop door en erken de emoties die naar boven komen. Probeer angst en bezwaren weg te nemen, bijvoorbeeld door te zeggen: ‘Uithuisplaatsing is op dit moment niet aan de orde. Het is juist onze bedoeling dat het met jullie samen, als gezin, weer beter gaat. Om dat voor elkaar te krijgen, wil ik ook graag van jullie kind horen hoe het met hem gaat en waar hij eventueel hulp bij wil.’
Als ouders ook dan geen toestemming geven, zou ik dat als signaal noteren bij stap 1 van de Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling (signalen in kaart brengen) en overleggen met de aandachtsfunctionaris of Veilig Thuis.
Veel kinderen die te maken hebben met kindermishandeling, ervaren schuldgevoelens. Die gevoelens zijn vaak hardnekkig en niet zomaar weg te nemen. Kinderen moeten dus keer op keer horen dat de mishandeling of verwaarlozing níet hun schuld is. Tegelijkertijd is het van belang om ze wel degelijk te erkennen in hun gevoel.
Vraag daarom liever eerst dóór op schuldgevoelens: hoe ziet het kind zijn aandeel? Wat had hij anders kunnen doen? Was het dan anders gegaan? Steun het kind door zijn gevoel serieus te nemen: ‘Dus je denkt dat je vader niet zo kwaad was geworden als jij gewoon op tijd thuis was gekomen? En dan had hij ook je zusje niet de hele nacht buiten laten staan. Dat lijkt me moeilijk: dat het zo uit de hand is gelopen en je dan ook nog denkt dat dat jouw schuld is.’
Leg daarna altijd uit dat het kind níet schuldig is: ‘Alle kinderen doen weleens iets wat niet mag. Maar dat jouw vader zó kwaad werd en je zusje buitensloot, ligt niet aan jou. Als ouders zo boos worden, is er meestal iets anders aan de hand. Bijvoorbeeld dat ze te veel zorgen aan hun hoofd hebben of niet geleerd hebben om op een andere manier boos te worden.’
Zo hoort het kind dat de situatie niet zijn schuld is, zonder dat je de ouders afkeurt.
Die loyaliteit is een van de belangrijkste redenen waarom het zo moeilijk is voor kinderen om over hun thuissituatie te praten. Praat zelf positief over de ouders en vraag het kind ook naar leuke dingen, zodat het kind ook positieve dingen kan vertellen over de ouders. Leg het kind uit dat nare en fijne gevoelens en ervaringen naast elkaar kunnen bestaan.
Je kunt ook benoemen dat bepaald gedrag niet acceptabel is: ‘Ouders moeten zorgen dat kinderen genoeg te eten hebben en aandacht krijgen. Jouw mama wil dat ook. Maar als ze depressief is, lukt het haar niet om daarvoor te zorgen. Daarom ga ik met haar bespreken wie mama daarbij kan helpen.’
In geval van een complexe scheiding is het extra ingewikkeld: dan wordt het kind verscheurd in zijn loyaliteit ten opzichte van de ene en de andere ouder. Om te voorkomen dat je het kind nog verder ‘klem’ zet, is het handig om je vooral te richten op de beleving van het kind: hoe gaat het met het kind, in deze situatie? Wat is er allemaal veranderd voor hem? Hoe is het voor het kind dat de ouders zo veel ruzie maken? Waar maakt het zich zorgen om? Wat zou er moeten gebeuren om zich weer beter te laten voelen? Maak het loyaliteitsconflict bespreekbaar en vertel dat het logisch is dat het kind hier last van heeft.
Als je vermoedt dat er sprake kan zijn van seksueel misbruik, PCF/ Münchhausen by Proxy of ander (zeer) ernstig geweld of verwaarlozing, moet je er rekening mee houden dat de politie het kind misschien nog wil verhoren. Voor een goed feitenonderzoek moet het verhaal van het kind zo zuiver mogelijk zijn.
Op deze manier zal je het verhaal van het kind zo min mogelijk beïnvloeden:
Luister naar het verhaal dat het kind uit zichzelf vertelt.
Stel alleen open vragen: wat, wie, waar, hoe, etc. Vermijd gesloten en suggestieve vragen.
Toon je betrokkenheid non-verbaal, met je stem en mimiek. Als je te nadrukkelijk empathie toont (‘wat vreselijk!’), beïnvloedt dat (het verhaal van) het kind.
Bij deze ernstige vormen van kindermishandeling is het sowieso van belang om niets op eigen houtje te doen. Overleg in een vroeg stadium met Veilig Thuis en/of de politie. Maak afspraken over wie er op welk moment en waarover met het kind in gesprek gaat. Zorg ook goed voor jezelf: dit soort verhalen gaan je meestal niet in de koude kleren zitten.
Kindermishandeling is doorgaans niet op te lossen met één gesprek. Vaak gaat het om complexe problemen en hardnekkige patronen. Verandering kost (veel) tijd en gaat met vallen en opstaan. Als je het kind hebt gesproken en eventueel hulp in gang hebt gezet, wil dat dus niet per se zeggen dat de situatie snel verbetert.
Praat daarom regelmatig met het kind en laat weten dat je er voor hem wilt zijn. Bedenk ook samen met het kind wat hij kan doen als het thuis niet goed gaat. Wat kun jij hierin betekenen? Wie uit het eigen netwerk kan bijspringen? Wie vertrouwt het kind? Wie kan het kind bellen buiten kantooruren? Wat kan hij doen als het echt gevaarlijk wordt? Waar kan hij regelmatig zijn verhaal kwijt? Wat kan hij nog meer doen om af en toe even op adem te komen? Maak hierover afspraken met het kind en zijn ouders.
Bekijk ook of er mogelijkheden bestaan om het kind vaker (buitenshuis) een veilige omgeving te bieden. Hoe meer uren een kind doorbrengt in een gezonde omgeving waar hij gewaardeerd wordt (school, bso, sportclub, thuis bij vriendjes), hoe beter hij beschermd is tegen de negatieve gevolgen van kindermishandeling.
Blijven je zorgen bestaan of vang je nieuwe signalen van geweld of verwaarlozing op, dan meld je die (opnieuw) bij Veilig Thuis (0800-2000, gratis en 24/7 bereikbaar).
Het voorkomen van valse verwachtingen begint bij het vragen wat het kind van je verwacht. Wat hoopt hij dat je voor hem kunt doen? Vervolgens is het van belang om zorgvuldig te zijn in wat je toezegt. Wees helder over wat je wel en niet kunt doen ten aanzien van de verwachtingen die het kind van je heeft. Het ligt op de loer om meer te beloven dan je kunt waarmaken, ook omdat je dat zelf zo graag zou willen. Beloof niets namens iemand anders (‘Daar wordt mama heus niet boos om’, of: ‘Zij gaan ervoor zorgen dat jouw vader stopt met drinken’), omdat je dat gewoonweg niet kunt. Zeg liever dat je je uiterste best gaat doen om te helpen.
Hoe ouder het kind, hoe groter de kans dat het vraagt om geheimhouding. Maar als het gaat om (signalen van) kindermishandeling, kun je die niet beloven. Neem die vraag wel altijd serieus en vraag erop door: waar is het kind bang voor? Wat mag moeder precies niet te horen krijgen? Wat kan er dan gebeuren? Is dat al weleens gebeurd? Leg ook uit dat de situatie niet vanzelf beter wordt: daar is hulp voor nodig en bij die hulp is de medewerking van de ouders nodig.
Wel kun je met het kind bespreken welke details hij liever niet deelt en op welke manier de informatie aan de ouders of betreffende hulpverlener wordt overgebracht. Je hoeft immers niet alles letterlijk over te brengen. Beloof dat je niets achter de rug van het kind om zult doen en je elke volgende stap steeds met hem zult bespreken. En, hopelijk ten overvloede: houd je aan die belofte!
Een gesprek met een kind dat kindermishandeling meemaakt of heeft meegemaakt kost tijd. Toch is het die tijd meer dan waard. Veel mishandelde kinderen vertellen later dat ze zich niet betrokken voelden bij wat er gebeurde en dat ze een luisterend oor hebben gemist. Daar kun jij verandering in brengen.
Marike van Gemert (42) werkte twaalf jaar bij de Kindertelefoon en acht jaar in de zorg, onder andere met mensen met ernstige gehechtheidsproblematiek. Met de Academie voor Praten met Kinderen traint zij professionals in praten met kinderen over kindermishandeling. Begin 2019 verschijnt haar Praktijkboek praten met kinderen over kindermishandeling. Het boek is nu al te bestellen via haar website.
Marike van Gemert traint professionals in het praten met kinderen die (vermoedelijk) mishandeling of misbruik meemaken. Voor Augeo Magazine geeft ze antwoord op de belangrijkste vragen.
Auteur: Marike van Gemert / Fotografie: Madeleine Sars Photography
Auteur: ?
‘Gepromoveerd probleemjongere’ staat er in zijn Twitter-profiel. Jason Bhugwandass zag in de loop der jaren 135 hulpverleners voorbijtrekken. Dus als er iemand weet hoe je níet met jongeren moet praten, is hij het wel.
Auteur: Annemarie van Dijk
Jongere over...
Als er iets is wat al die hulpverleners die op mijn pad kwamen gemeen hebben, is het hun taalgebruik. Iedereen die te maken heeft met jeugdzorg herkent deze uitspraken, dat weet ik zeker:
Al die vragen en opmerkingen heb ik al duizend keer gehoord. Neptaalgebruik vind ik het. Het is net alsof Siri op je iPhone de antwoorden geeft. Het probleem is dat je het gevoel krijgt dat er niet naar je geluisterd wordt. Net als bij de truc lsd: luisteren, samenvatten, doorvragen. Daarmee maskeer je als hulpverlener dat je niet écht luistert naar wat de ander vertelt.
Ik denk dat veel professionals niet meer anders kunnen dan deze automatisch gegenereerde taal bezigen. Eentje vroeg een keer aan mij: ‘Hoe kan ik je ondersteunen?’ (Grrr, waarom zeg je ‘ondersteunen’? Het is toch gewoon ‘helpen’?) Toen ik zei: ‘Wil je niet van die protocoltaal gebruiken, daar kan ik slecht tegen.’ Antwoordde ze: ‘Wat vervelend dat dit voor jou zo voelt.’ Ongelooflijk, zo’n robot-antwoord. Alsof het niet nodig is om echt te luisteren, want je zet toch standaard antwoorden in. Antwoorden waarvan ik van tevoren weet dat ze komen. Als ze me zouden helpen, had ik geen hulpverlener meer nodig. Dan kon ik het gesprek wel met mezelf voeren.
Tegen hulpverleners wil ik zeggen: praat alsjeblieft vanuit jezelf. Je kunt me het beste helpen als je jezelf laat zien als mens en niet alleen als hulpverlener. Als er in jouw familie of vriendenkring iets fout gaat, zeg je toch ook niet: ‘Wat naar dat dat jouw ervaring is’, of: ‘Wat is precies je hulpvraag?’. Dat kan ik me tenminste niet voorstellen.
Heb ook niet te snel een oordeel en denk vooral niet mijn antwoord al te weten. Noem verder de dingen bij de naam. Daar mag je van mij best eens een grof woord bij gebruiken. Hoezo is de situatie ‘onwenselijk’? Gewoon kut, zul je bedoelen. En schuif niet alles af op hoe ik de situatie beleef. De situatie is zoals hij is, en soms is die gewoon super rot. Met een ‘wat naar dat dit jouw ervaring is’, doe je mijn gevoel en ervaring te kort.
Jongeren hebben behoefte aan een goed gesprek. Een gesprek met iemand die eerst contact maak door écht naar ze te luisteren. Die niet meteen met advies komt, maar hen laat zijn zoals ze zijn. Die hun taal spreekt en vooral geen automatisch gegenereerde antwoorden geeft. Bij iedere jongere vraagt dat weer om een andere aanpak. De kunst is om dat aan te voelen. Dan pas ontstaat er verbinding en kun je samen aan het werk.
Jason Bhugwandass (20) had in zijn jeugd veel te maken met huiselijk geweld door zijn aan alcohol verslaafde vader en een broer met woedeaanvallen. Op zijn 16de was hij depressief en werd uit huis geplaatst. Hij verbleef tot zijn 18de in vijf instellingen. Inmiddels woont Jason begeleid en is hij als getraind ervaringsdeskundige uit de jeugdhulp aangesloten bij ExpEx. Hij spreekt onder andere op symposia en denkt mee over jeugdhulp-onderwerpen.
Jason: ‘Mijn doel is zorgen dat de situatie voor alle jongeren in de jeugdzorg zo goed mogelijk geregeld is. Zelf heb ik vooral ervaring met de gesloten jeugdzorg. Die zet te veel in op repressie, op onderdrukking om herhaling te voorkomen. Er zijn te veel protocollen en regels, die allemaal vóór de mens gaan. Terwijl ik denk: het is zorg, dus het zou liefdevol moeten zijn.’
Jason twittert regelmatig kritisch over de jeugdzorg. @JasonErvD
‘Maak het gezellig en gebruik je creativiteit’
Al zestien jaar vertellen kinderen in zijn tv-programma Taarten van Abel over moeilijke dingen die ze hebben meegemaakt. Waarom zijn ze zo openhartig tegen de presentator? Siemon de Jong: ‘Ik vertel ook veel over mezelf, maar dat zie je niet op tv.’
Auteur: Deborah Ligtenberg
Siemon de Jong (1962) is banketbakker. Sinds 1990 runt hij konditorei-café De taart van mijn tante en een bed and breakfast in Amsterdam. Sinds 2002 presenteert Siemon het VPRO-programma Taarten van Abel, waarvan de gesprekken met kinderen het belangrijkste ingrediënt zijn. Het programma won verschillende prijzen. Het nieuwe seizoen start op 13 januari. Siemon de Jong geeft ook trainingen over praten en omgaan met kinderen.
‘Ik word erom geroemd dat mijn gesprekken met kinderen zo gelijkwaardig zijn,’ vertelt Siemon de Jong in zijn Amsterdamse zaak. ‘Dat komt doordat ik kinderen als ervaringsdeskundigen zie. Zij hebben iets meegemaakt en leggen mij uit hoe dat is. Ook belangrijk: de ouders zijn er niet bij. Vroeger was dat wel zo, maar ouders hebben ook verhalen. Als je niet uitkijkt, zit je die ouders te therapeuten, terwijl het om het kind gaat. Nu ben ik natuurlijk geen therapeut, maar toch. Ik ben er voor het kind, dat moet ruimte krijgen.’
We vroegen Siemon om te reageren op drie fragmenten uit zijn eigen tv-programma.
Siemon: ‘Nu ik dit terugzie, denk ik dat mijn soort van terloopse manier van vragen stellen de reden is waarom kinderen me veel vertellen. Ik heb daar geen strategie voor. Zo ben ik gewoon. Er is een man afgestudeerd op Taarten van Abel en hij noemde het “verdunde ernst”. Ik kan gewichtige zaken lichter brengen. Op televisie zie je het niet terug, daar is Abel een heel neutraal figuur, maar ik vertel veel over mezelf. Over waar ik bang voor ben of wat ik moeilijk vind. Ik durf mezelf te laten zien, waardoor kinderen dat ook durven. Kinderen praten vanuit hun hart. Als je als gesprekspartner oprecht bent, voelen zij dat.
Net als dit meisje Halimatu. Ze zat al heel lang in de jeugdzorg en had ongetwijfeld met allerlei hulpverleners gepraat. Dat ze me veel vertelde, heeft er waarschijnlijk ook mee te maken dat we ondertussen een taart versierden.
We hebben altijd een gezellige dag, hoe ellendig het verhaal ook is. Mijn advies aan hulpverleners is: maak het gezellig en gebruik je creativiteit. Dóé iets samen. Een kind praat dan gemakkelijker dan als je er eens even voor gaat zitten.’
Fragment uit de aflevering ‘Een taart voor het pleeggezin’
Halimatu (10) woonde in een pleeggezin, waar ze weg moest omdat er vaak ruzie was.
Halimatu: ‘Ik en Hanna maakten best wel vaak ruzie en we waren ook best wel vaak boos.’
Abel: ‘Daar wil je ook een beetje verontschuldigingen voor aanbieden.’
Halimatu: ‘Ja.’
Abel: ‘Mis je Hanna wel een beetje?’
Halimatu: ‘Een beetje.’
Abel: ‘Wat mis je dan van d’r?’
Halimatu: ‘Dat we speelden samen. Eerst ging het altijd best wel goed. Op een gegeven moment waren we leuk aan het spelen en ging het verkeerd.’
Abel: ‘Weet je waarom het verkeerd ging?’
Halimatu: ‘We kregen gewoon ruzie om kleine dingetjes.’
Abel: ‘En je kon het niet ontwijken?’
Halimatu: ‘Nee.’
Abel: ‘Ruzie maken is niet zo moeilijk, maar weer goed maken is vaak zo moeilijk, hè.’
Siemon: ‘Achter dat woord chagrijnig kan veel schuilgaan. Dat triggert mij. Wat betekent dat woord voor Manuela? Is ze eigenlijk doodongelukkig, bedoelt ze dat? Als ik haar dat zou vragen, loop ik het risico dat ik haar iets in de mond leg. Waardoor ze met een antwoord komt dat niet helemaal uit haarzelf komt. Dus vraag ik heel droog wat dat chagrijnige betekent. Tussen de regels door kwam er allerlei informatie. Haar opa en oma zijn chagrijnig en haar moeder soms ook. Dat zou heel goed een weerslag op dit meisje kunnen hebben. Ik ben me er eerlijk gezegd niet zo bewust van, maar ik zie wel dat door mijn objectieve manier van vragen stellen en de ruimte die ik geef, er antwoorden komen waar ik nooit aan had gedacht. Ik ben niet vooringenomen, dat is het denk ik. Ik hoef van tevoren ook niet van alles te weten. Het gaat om het nu. Er is iets aan de hand en daar hebben we het over. Een beetje luchtig, dát.’
Fragment uit de aflevering ‘Een taart voor de behandelboerderij’
Manuela (12) woonde een paar jaar op een behandelboerderij. Ze heeft er veel geleerd, bijvoorbeeld hoe ze zich thuis moet gedragen.
Abel: ’Op mij kom je heel rustig over. Maar je hebt ook een ánder gezicht.’
Manuela: ‘Ja.’
Abel: ‘Leg me eens uit, hoe is dat?’
Manuela: ‘Chagrijnig.’
Abel: ‘Leg eens even uit, voor mensen die niet weten wat chagrijnig is?’
Manuela: ‘Dat is dat je heel boos kan kijken.’
Abel: ‘Alleen kijken?’
Manuela: ‘En praten.’
Abel: ‘Van wie heb jij chagrijnig zijn geleerd?’
Manuela: ‘Van m’n opa en oma van m’n vaders kant.’
Abel: ‘En mama, is ze vrolijk of chagrijnig?’
Manuela: ‘Vrolijk en chagrijnig.’
Siemon: ‘Een gesprek is geslaagd als er chemie is, als we gelachen hebben, serieus zijn geweest en de angel eruit is. Dat laatste hoeft trouwens niet altijd. In alles wat niet gezegd wordt, hoor je ook veel. Soms voel je de pijn, dat het heel zwaar is en te moeilijk om er woorden aan te geven. Dan laat ik het. Dan hoef ik het niet letterlijk te horen, dat doe ik een kind niet aan. Ik blijf altijd dichtbij mijn gevoel en daar luister ik naar. Dat vertelt me wat ik wel en niet kan vragen. Ik vind niets gek en oordeel niet. Ik volg het kind, hoor het rustig aan en kom er vervolgens op terug.
Wat ook helpt: ik ben zelf een beetje kind gebleven. Ik kan keten en geinen, maar kan net als een kind ook snel geëmotioneerd raken. Ik begrijp kinderen gewoon. Mijn mazzel is dat ik geen hulpverlener ben, ik heb geen vragenlijsten of programma’s die afgewerkt moeten worden. Een mooie taart en een gezellige dag voor het kind is alles wat ik moet.’
Fragment uit de aflevering ‘Een taart voor twee tantes’, uit het aankomende seizoen
Sheayan (12) is vanwege zijn gedrag geschorst door school. Zijn moeder heeft opvoedondersteuning nodig, die wordt geboden door twee tantes.
Abel: ‘Hoe ben je tot het inzicht gekomen, dat je wel heel irritant was?’
Sheayan: ‘Omdat ik heel anders ben dan voorheen.’
Abel: ‘Wat is er gebeurd?’
Sheayan: ‘M’n tantes hebben me heel goed geholpen.’
Abel: ‘Hoe?’
Sheayan: ‘Soms gingen ze expres kijken hoe ik reageerde op wat ze zeiden. In het begin ging ik daar heel erg verkeerd mee om. Nu ga ik daar steeds beter mee om omdat ze me de hele tijd hebben getest. Dat ging heel goed. Ik heb ook wel heel stoute dingen gedaan…’
Abel: ‘Nu doe je minder dingen zo?’
Sheayan: ‘Ja. En ik probeer juist die kinderen te vermijden die iets zeggen en me uitdagen.’
Een selectie van films, boeken, artikelen, trainingen over praten met (mogelijk) mishandelde kinderen
Documentaires en tv-uitzendingen
Er zijn verschillende mooie filmbeelden te vinden over praten met kinderen over kindermishandeling. Een selectie:
De kinderen van Juf Kiet
In deze documentaire volgen we juf Kiet en haar klas met asielzoekerskinderen uit diverse landen. De kinderen zijn nog maar net in Nederland en de meeste spreken nog geen Nederlands. Ze zijn van verschillende leeftijden en hebben veel ruzie onderling. Juf Kiet leert ze naast lezen en schrijven ook hoe je met elkaar omgaat en samen problemen oplost. Ze is streng en rechtvaardig, geduldig en betrokken. Langzamerhand krijgen de kinderen meer zelfvertrouwen en kunnen ze weer kind zijn. Zo'n juf wens je elk kind toe.
De kinderen van Juf Kiet is te zien op NPO 2Doc.
Être et avoir
Nog een prachtige documentaire over een leraar en zijn klas op een Franse plattelandsschool, die een heel schooljaar worden gevolgd. Op de school zitten dertien kinderen, tussen 4 en 11 jaar oud, die les krijgen van schoolmeester George Lopez - dit is zijn laatste jaar voor zijn pensioen. Alle facetten van het lesgeven komen aan bod. De meester heeft aandacht voor iedere leerling, blijkt goed in staat ze op hun gemak te stellen, en geeft alle ruimte om ze te laten zijn wie ze zijn. En hij praat uitvoerig met ouders over de problemen van hun kinderen. Een zeer persoonlijk beeld van het dagelijks leven op een plattelandsschooltje.
De dvd van Être et avoir is te bestellen.
Het Klokhuis
Het is belangrijk dat kinderen voorlichting krijgen over kindermishandeling en het belang van erover praten. Alweer vijf jaar geleden waren vier afleveringen van Het Klokhuis daarom gewijd aan kindermishandeling. De afleveringen staan nog online, evenals het bijbehorende lespakket. Uit onderzoek van het Trimbosinstituut is gebleken dat kinderen direct na de uitzendingen meer chatten en belden met de Kindertelefoon. De vorm van mishandeling die in de aflevering aan bod kwam, werd ook vaker genoemd door de kinderen. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat kinderen die op school het bijbehorende lespakket hebben gevolgd kindermishandeling vaker herkenden en ook vaker met hun ouders na schooltijd over kindermishandeling praatten.
Dit artikel gaat over de ervaringen met het bekijken van de Klokhuis-uitzendingen op een school in Den Haag.
Aanbevolen boeken over praten met kinderen
Meer lezen over praten met, en luisteren naar kinderen?
Adriaenssens, P., Lannoo help kids – Praten, Lannoo (e-book), 2011
Adriaenssens, P., Praten met je tiener: de stap van discussiëren naar onderhandelen, Lannoo, 2011
Delfos, M.F., Ik heb ook wat te vertellen. Communiceren met pubers en adolescenten, Uitgeverij SWP, 2005
Delfos, M.F., Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar, Uitgeverij SWP, 2005
Faber, A. & Mazlish, E., How2Talk2Kids. Effectief communiceren met kinderen, 2007
Gordon, T., Luisteren naar kinderen. Van contact naar verbinding binnen het gezin, Kosmos Uitgevers, 2016
Project: jongeren praten mee over armoedebeleid
Kinderen mogen hun mening geven over onderwerpen die raken aan hun leefwereld. Zoals armoede. Dat is het idee achter het project Speaking Minds, dat jongeren koppelt aan beleidsmakers.
Speaking Minds heeft als doel de stem van jongeren te laten horen in het armoede- en schuldenbeleid. In het project worden jongeren van VMBO’s en MBO’s gekoppeld aan een gemeente. Samen met de gemeente denken de jongeren tien weken lang na over een vraag die de gemeente aan hen voorlegt. De jongeren komen met een concreet advies.
Die gemeente gaat met het advies aan de slag en koppelt aan de jongeren terug wat er met hun advies is gedaan. Het resultaat is uiteindelijk dat de jongeren bijdragen aan een effectiever en inclusiever armoedebeleid. Doordat de jongeren actief meedenken, verkleint dit de afstand tussen hen en de gemeente, neemt hun eigen zelfvertrouwen én hun vertrouwen in de overheid toe.
Aanbevelingen die jongeren eerder aan gemeenten deden, waren bijvoorbeeld:
Speaking Minds is een project van Save the Children, Defence for Children en Stimulansz.
Workshop: krachtige vragen stellen
Workshop krachtige vragen stellen
'Hoe hoop je dat jouw situatie over een jaar is?'
'Met wie kun jij praten over de scheiding van je ouders?'
'Is er iets waar ik je op dit moment mee kan helpen?'
In de workshop ‘Hoor en Zie mij’ van de Augeo Jongerentaskforce vertellen jonge, ervaringsdeskundige trainers over hun ervaringen gedurende de scheiding van hun ouders. Tijdens een van de oefeningen, genaamd ‘de hot seat’, leren professionals door oefengesprekken hoe zij krachtige vragen kunnen stellen aan kinderen.
Krachtige vragen zijn, in tegenstelling tot zwakke vragen, betekenisvol voor een kind, of in de woorden van de jongeren zelf: ‘krachtige vragen komen echt bij het kind binnen’. Met zwakke vragen raak je de aandacht van het kind kwijt. Door krachtige vragen te stellen, voer je een beter kindgesprek.
Voor deelnemers aan de workshop is een korte online opfrismodule ontwikkeld bij deze oefening. Speciaal voor lezers van Augeo Magazine is deze oefenmodule beschikbaar gesteld.
Meer informatie over deze workshop of andere werkzaamheden van de Augeo Jongerentaskforce vind je op de website.
Trainingen: beter leren praten met kinderen
Trainingen beter leren praten met kinderen
Ben je als professional onzeker over gesprekken met kinderen? Vind je het lastig om je zorgen en mogelijke vervolgstappen te bespreken? Je kunt daarvoor kennis en vaardigheden opdoen bij onder andere deze opleidingsorganisaties.
De Academie voor Praten met Kinderen biedt workshops en trainingen aan voor professionals uit verschillende sectoren over praten met kinderen over kindermishandeling. Zie ook de tips van Marike van Gemert.
Door het Landelijk OpleidingsCentrum Kindermishandeling (LOCK) worden verschillende opleidingen en trainingen georganiseerd over gespreksvoering, waaronder het Methodisch Kind Interview, Praten met kinderen en ouders en Feitengerichte gespreksvoering /kindgesprekken.
Timmconsultancy biedt verschillende opleidingen aan over gesprekken met kinderen, bijvoorbeeld over kindermishandeling, over veiligheid en over de scheiding van hun ouders.
Zie ook de tips van Marike van Gemert
Publicatie: praten met kinderen tijdens de stappen van de Meldcode
Publicatie: praten met kinderen tijdens de stappen van de Meldcode
Het is belangrijk dat een professional een kind betrekt bij elk beslissing die het kind raakt. Dat geldt zeker wanneer het vermoeden bestaat dat het thuis mishandeld, verwaarloosd of misbruikt wordt en een professional de stappen van de Meldcode gaat zetten.
De rijksoverheid vindt dat ook belangrijk en heeft daarom Augeo de opdracht gegeven de Handreiking Participatie van kinderen in de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling op te stellen. Deze handreiking is bedoeld voor alle beroepsgroepen die onder de Wet verplichte Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vallen en bevat een checklist met actiepunten om participatie van kinderen structureel in de meldcode te waarborgen.
Daarnaast zijn de kernelementen van betekenisvolle participatie beschreven evenals concrete tips en handvatten om kinderen op verschillende momenten in het traject van signaleren, melden en hulpverlenen te betrekken.
‘Er is niemand die aan mij als kind vroeg wat ik wilde of nodig had. Voor een mishandeld kind is het allerbelangrijkste dat er eerlijk met je gepraat wordt, dat je uitleg krijgt over wat er gebeurt, en dat er duidelijkheid gegeven wordt over wat er voor je geregeld wordt. Je wilt als kind écht weten waar je aan toe bent.' (jongere, 18 jaar)
Lees hier ook wat de Augeo Jongerentaskforce belangrijk vindt als het gaat om het betrekken van kinderen bij de stappen van de meldcode.
Interview: wat elke arts moet weten
Interview: wat elke arts moet weten
Kinderen die seksueel misbruikt zijn, moeten een manier zien te vinden om te leven met wat zij hebben meegemaakt. ‘Erover praten geeft kinderen de controle terug,’ zegt de Amerikaanse professor Kindergeneeskunde Martin Finkel.
‘Als professionals hebben wij de verantwoordelijkheid om hun problemen en zorgen bespreekbaar te maken,' zegt professor Finkel over de cruciale rol die artsen kunnen spelen in het leven van seksueel misbruikte kinderen in een interview dat eerder verscheen in Augeo Magazine.
Wat is uw wijze les aan elke arts?
Martin Finkel: ‘Om te beginnen moeten artsen kinderen uitleg geven over hun persoonlijke ruimte en privacy en het recht daarop. Juist kinderen die misbruikt zijn, moeten het gevoel weer terugkrijgen dat hun lijf van hun is. Ze moeten leren over verzorging en welke aanrakingen acceptabel zijn of niet. Artsen moeten vaardigheden opdoen om een gesprek over misbruik te kunnen voeren. En een arts mag ook best zeggen: “Ik weet het niet zeker, ik vraag een meer ervaren collega om zijn mening”. Kinderen verdienen dat.’
Tips voor een goed gesprek met een leerling
In 2013, toen de Wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling inging, verscheen een special van Augeo Magazine voor het onderwijs. Lees de nog altijd relevante artikelen hier terug.
In het artikel Praten met een mogelijk mishandeld kind lees je hoe je het kind ruimte kunt geven om te vertellen over wat hem overkomt. 'Vertrouw erop dat kinderen hun verhaal willen vertellen als ze zich veilig voelen en als ze de woorden vinden. Laat je eigen agenda los en luister naar het kind.'
In het artikel 8 tips voor een goed gesprek met je leerling vind je praktische aanwijzingen om een gesprek met een kind te voeren. Zoals: 'Geef uitleg. Volwassenen zijn
Over Augeo
Augeo wil als particuliere stichting bevorderen dat kinderen veilig opgroeien. Zij helpt professionals en beleidsmakers hun kennis en kunde vergroten, zodat kinderen die met geweld, verwaarlozing of misbruik te maken krijgen gezien, gehoord en gesteund worden.
Zolang duizenden kinderen nog geweld, verwaarlozing of misbruik meemaken en er te weinig hulp is, draagt Augeo met haar programma’s ‘Meer kinderen in beeld’, ‘Meer kinderen gehoord’ en ‘Meer kinderen gesteund en geholpen’ bij aan concrete verbeteringen. Door deze programma’s, onze academy, dit magazine, onderzoek en lobbyactiviteiten helpen wij meer kinderen veilig te laten opgroeien.
Aan dit nummer werkten mee:
De kinderen op de foto’s zijn modellen, tenzij anders vermeld.