Auteur: Jessica Maas
Fotografie: Elizabeth Wattimena
Leestijd: 8 minuten
8x de deskundige
Hebben migrantengezinnen een andere benadering nodig dan van oorsprong Nederlandse? En in hoeverre ga je in op hun vraag naar een hulpverlener met een vergelijkbare achtergrond? Transcultureel systeemtherapeut Phyllis Döll deelt haar ervaringen uit de praktijk.
‘De dominante cultuur is niet per definitie beter of leidend’
Transcultureel systeemtherapeut Phyllis Döll combineert kennis over (effectief) werken met migrantengezinnen met een enorme dosis praktijkervaring. Ze werd in 2009 uitgeroepen tot Professional van het jaar in de sector Zorg en Welzijn. In 2010 sprak Phyllis tijdens het twintig-jarig bestaan van UNICEF over de praktijk van de rechten van het kind in de Jeugdzorg in Nederland.
Hét migrantengezin bestaat niet
‘Hoe langer ik in de hulpverlening werk, hoe meer verschillen én overeenkomsten ik zie tussen gezinnen. Elk gezin is anders. Vroeger hadden migrantengezinnen vaak een vergelijkbaar verhaal, maar nu? We hebben het over de tweede, derde generatie, over mensen die gevlucht zijn, over mensen die vrijwillig naar Nederland zijn gekomen. Je kunt al deze gezinnen echt niet over één kam scheren. Er is zo veel diversiteit.
Soms zie ik ineens onverwachte overeenkomsten. Zo had ik een Friese vrouw in therapie en ineens realiseerde ik me dat zij heel erg op een andere cliënt, een Ghanese vrouw lijkt. Ze gebruiken exact dezelfde woorden. Ze missen het allebei heel erg om in de buurt van “eigen mensen” te wonen, ze missen de taal, ze voelen zich voortdurend een vreemde eend in de bijt. Deze Friezin heeft meer gemeen met deze Ghanese vrouw dan met een vrouw uit de Randstad.’
Huiselijke geweld: portemonnee zegt meer dan afkomst
‘Er is maar een heel klein groepje mensen dat echt geweld pleegt om het geweld - dan zit je al snel in de forensische hoek. Meestal is agressie een gevolg van meerdere factoren. Er komt van alles samen. Geweld is vaak een gevolg van de druk die gezinnen ervaren: geen werk, ze zitten met rekeningen die ze niet kunnen betalen en merken dat de kinderen meer vragen dan ze kunnen leveren. Bij gezinnen met een migratie-achtergrond komt daar soms de druk van familie buiten Nederland nog eens bij. Druk om geld op te sturen, druk om een huis te bouwen daar.
Ik zie eerlijk gezegd meer overeenkomsten tussen mensen in dezelfde sociaaleconomische klasse dan mensen met dezelfde herkomst. De portemonnee zegt meer. Het gaat toch om de have en de have-nots. Huiselijk geweld en kindermishandeling komt vaak voort uit een opeenstapeling van problemen, mensen uiten hun frustratie eerder. Een Hollands gezin uit een arme wijk heeft vaak meer gemeen met een migrantenfamilie uit de eerste generatie dan met een rijke familie in de binnenstad.’
‘Het gaat toch om de have en de have-nots’
Klassenverschillen spelen ook achter de voordeur
‘Corona heeft die klassenverschillen verscherpt. Ouders die normaal gesproken zwaar fysiek werk doen, zitten ineens thuis. Er zijn te weinig laptops voor iedereen, de woning is te klein. En ouders zijn soms niet in staat om de kinderen goed te helpen met schoolwerk. Ze hadden misschien zelf ook vroeger langer naar school gewild, maar dat kon vanwege allerlei omstandigheden niet. Kortom: ze worden met van alles geconfronteerd. Zoon of dochter denkt ondertussen: hee, mijn ouders zijn helemaal niet zo slim. Ga er maar aan staan. Eigenlijk wordt er geprikt en geroerd in oude pijn van de ouders.
Gezinnen met een hogere sociaaleconomische status staan door corona ook onder spanning, maar zij kunnen agressie beter verbloemen en verbergen achter materiële spullen, een goed voorkomen of mooie woorden. Het is vervolgens het gedrag van het kind dat de aandacht trekt. Door bijvoorbeeld depressie of middelengebruik.
Mijn man en ik runnen samen een gezinshuis en ook daar zie ik die verschillen in klasse heel scherp. Er zijn kinderen die nog nooit hebben gebowld of buiten Nederland zijn geweest, maar ik heb ook kinderen die afkomstig zijn van families met oud geld en die materieel niets te kort zijn gekomen. Ook in de hulpverlening zien we mensen uit alle lagen van de bevolking.’
‘Gezinnen met een hogere sociaaleconomische status kunnen agressie beter verbloemen’
Het ongemak over diversiteit is kleiner geworden
‘Er is sprake van een kanteling. Tien jaar geleden hoorde ik professionals nog vaak over hun ongemak spreken. Migrantengezinnen vonden ze complex, er werden allerlei aannames gedaan. “Oh, maar in die cultuur is het normaal om een kind te slaan.”
Professionals uiten zich niet meer racistisch in het bijzijn van anderen. Dat kwam ik vroeger vaak tegen. Ik vergeet nooit dat een collega die tijdens een teamvergadering over een Ghanees gezin zei: “Ach, al die Ghanezen zijn toch zwakbegaafd, dit gezin ook weer.” Ik ben zelf Ghanees en viel bijna van mijn stoel. Toen ik daar iets van zei, antwoordde ze: “Jij natuurlijk niet, maar laten we wel eerlijk blijven.” Een andere collega viel me bij en heeft haar erop aangesproken dat dit echt niet kon.
Er is nu bij hulpverleners veel meer kennis over verschillende culturen. Over gebruiken en gewoonten. Denk aan de schoenen uitdoen. Hulpverleners hebben geleerd om zaken uit te vragen: ik zie dat je me niet aankijkt? Zonder daar meteen een waardeoordeel aan te verbinden of te zeggen: “In dit land kijken we elkaar aan.” Nee, collega’s zijn hier veel bewuster mee bezig en kijken kritischer naar hun eigen gedrag.’
Respecteer de voorkeur van de cliënt
‘Het lijkt wel of er een revolutie gaande is. Cliënten vragen zélf om een hulpverlener met dezelfde achtergrond. Een Surinaamse man die om een zwarte hulpverlener vraagt. Ik vind daar van alles van. Ik vind het heel goed dat cliënten mondiger worden en zich bewust zijn van hun rechten. Mensen mogen om een man of vrouw, een ander specialisme of achtergrond vragen.
Ik zou tegen organisaties willen zeggen: sta daarvoor open. En bespreek: wat zit er achter je vraag? Gaat het om taal, om negatieve ervaringen in het verleden? Als het mogelijk is, zou ik de voorkeur van de cliënt respecteren, het gaat erom dat de cliënt zich beter begrepen voelt.
Maar ga er niet automatisch vanuit dat een Turkse cliënt een Turkse hulpverlener wil. Dat is een denkfout die veel instellingen maken. Je zag vroeger dat de hulpverlener met de andere achtergrond álle migrantenfamilies kreeg toegeschoven, maar zo werkt het niet. Een mooi voorbeeld: het was 2013, ik werkte bij de Opvoedpoli in Amsterdam Zuidoost. De deur stond altijd open en een Ghanese vrouw kwam binnen, ze had een afspraak maar wist niet meer met wie. “Met een heel aardige vrouw,” zei ze. Automatisch werd ik erbij geroepen. En die vrouw was meteen helemaal verbolgen. “Nee, nee. Zij is ook Ghanees, het was die white lady.”
Het bleek om Ineke te gaan, een heel lieve collega. Heel Zuidoost was gek op haar. Vaak willen cliënten juist geen hulpverlener uit de eigen gemeenschap, uit angst dat hun problemen daar rondgaan. Ons beroepsgeheim voelt voor cliënten soms toch niet veilig genoeg.’
‘Ons beroepsgeheim voelt voor cliënten soms toch niet veilig genoeg’
Immigranten en hun organisaties zijn geëmancipeerd
‘Ik zie ook dat migrantengezinnen steeds vaker zelf hulp gaan zoeken. Niet omdat ze gedwongen worden door jeugdbescherming of een andere instantie. Nee, omdat ze zich zorgen maken over hun zoon of dochter. Die vrijwillige vraag groeit en dat juich ik alleen maar toe. We weten hoe hoog de oververtegenwoordiging van migrantengezinnen is in de specialistische zorg en dat kan hopelijk voorkomen worden wanneer gezinnen zelf eerder om hulp vragen.
Samenwerking met migrantenorganisaties kan voor sociale professionals heel waardevol zijn. Juist om drempels richting hulpverlening weg te halen, om bepaalde taboes bespreekbaar te maken. Maar het voortdurend vrijwillig inzetten van migrantenorganisaties behoort tot het verleden. Deze organisaties willen op waarde geschat worden en daarbij hoort ook financiële waardering.’
Houd aandacht voor cultuursensitief werken
‘Als hulpverlener kun je het natuurlijk toch lastig vinden om je te verplaatsen in bepaalde cliënten, of ze nu uit Friesland, Frankrijk of de Filipijnen komen. Houd dat onderwerp bespreekbaar door te praten over wat bepaalde zaken of families met je doen. Hulpverleners zijn ook maar mensen.
Ik merk het zelf wanneer ik te maken heb met zwarte gezinnen wiens verhaal een beetje op dat van mij lijkt. Ik begeleidde een Ghaneees gezin, tweede generatie. Een aantal dingen vulde ik eigenlijk ongemerkt al in. Ik was iets aan het vertellen en kreeg de reactie: “Doe niet zo verkaast.” Ik was heel verbaasd, hoezo verkaast? Het was juist mijn mening. Dus mijn opmerking paste niet bij het beeld wat zij van mij hadden en andersom. Ineens werd ik me daar bewust van en dat was best confronterend. Ik probeerde hen eigenlijk in mijn hokje te proppen. Controleer dus bepaalde veronderstellingen. En bovenal: laat je verrassen, stel je open voor anderen. Dat is het mooie aan ons vak.
Zorg ook voor een open sfeer onder collega’s, durf elkaar aan te spreken. Een bepaald beeld uit zich soms in een kleine verspreking, in a slip of the tongue. Onlangs nog hadden we een overleg met een aantal collega’s. Een collega - een goede therapeut - vertelde over een gezin dat zij in behandeling heeft. “Een Surinaams gezin dus zonder vader,” zei ze. Het woordje ‘dus’ viel mij en mijn twee collega’s met een andere achtergrond metéén op. We hebben haar daar ook op gewezen. Het ging volledig onbedoeld, maar het is wel belangrijk om je als hulpverlener bewust te zijn van dat soort gedachtestromen.’
Vergeet je eigen heilige huisjes
‘Elke hulpverlener – van zwart tot lichtgevend wit - kan cultuursensitief werken. Daar ben ik van overtuigd. Hij of zij hoeft niet dezelfde achtergrond te hebben, maar je moet wél openstaan voor de ander. Iemand mag anders zijn, maar dat is niet minderwaardig. Daar zit het ‘m in. Ik hoor dat zo vaak van gezinnen terug. “Je hebt écht respect voor ons, je veroordeelt ons niet.” Daar zou in de opleiding veel meer aandacht voor moeten zijn: de eigen heilige huisjes van de toekomstige hulpverleners. De boodschap moet zijn: we zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig.
Mensen voelen het haarfijn aan wanneer een hulpverlener hen niet serieus neemt of “komt redden”. De dominante cultuur is niet per definitie – los van wet- en regelgeving - beter of leidend. En dat is toch nog vaak de verkapte boodschap. Wanneer je zegt: “In Nederland mag je je kinderen niet slaan,” dan leg je dat van bovenaf op. De familie kan meteen denken: en wie ben jij dan? Het werkt veel beter om in gesprek te gaan. Hoe zijn ouders zelf opgevoed? Werden zij weleens geslagen en wat betekende dat voor hen? Zijn er andere manieren om ervoor te zorgen dat een kind luistert? Dan reik je alternatieven aan zonder te oordelen.
Deze vragen kun je alleen stellen als het gezin vertrouwen in jou heeft. Zorg dat ouders zich veilig voelen om hun verhaal te doen. Alle hulpverlening is er uiteindelijk toch gericht op dat mensen zich kunnen ontwikkelen en groeien.’
Lees hier meer over transcultureel systeemtherapeut Phyllis Döll en haar praktijk Phyllisofie.
‘De dominante cultuur is niet per definitie beter of leidend’
8x de deskundige
Hebben migrantengezinnen een andere benadering nodig dan van oorsprong Nederlandse? En in hoeverre ga je in op hun vraag naar een hulpverlener met een vergelijkbare achtergrond? Transcultureel systeemtherapeut Phyllis Döll deelt haar ervaringen uit de praktijk.
Auteur: Jessica Maas
Fotografie: Elizabeth Wattimena
Leestijd: 8 minuten
Transcultureel systeemtherapeut Phyllis Döll combineert kennis over (effectief) werken met migrantengezinnen met een enorme dosis praktijkervaring. Ze werd in 2009 uitgeroepen tot Professional van het jaar in de sector Zorg en Welzijn. In 2010 sprak Phyllis tijdens het twintig-jarig bestaan van UNICEF over de praktijk van de rechten van het kind in de Jeugdzorg in Nederland.
‘Hoe langer ik in de hulpverlening werk, hoe meer verschillen én overeenkomsten ik zie tussen gezinnen. Elk gezin is anders. Vroeger hadden migrantengezinnen vaak een vergelijkbaar verhaal, maar nu? We hebben het over de tweede, derde generatie, over mensen die gevlucht zijn, over mensen die vrijwillig naar Nederland zijn gekomen. Je kunt al deze gezinnen echt niet over één kam scheren. Er is zo veel diversiteit.
Soms zie ik ineens onverwachte overeenkomsten. Zo had ik een Friese vrouw in therapie en ineens realiseerde ik me dat zij heel erg op een andere cliënt, een Ghanese vrouw lijkt. Ze gebruiken exact dezelfde woorden. Ze missen het allebei heel erg om in de buurt van “eigen mensen” te wonen, ze missen de taal, ze voelen zich voortdurend een vreemde eend in de bijt. Deze Friezin heeft meer gemeen met deze Ghanese vrouw dan met een vrouw uit de Randstad.’
Hét migrantengezin bestaat niet
Huiselijke geweld: portemonnee zegt meer dan afkomst
‘Er is maar een heel klein groepje mensen dat echt geweld pleegt om het geweld - dan zit je al snel in de forensische hoek. Meestal is agressie een gevolg van meerdere factoren. Er komt van alles samen. Geweld is vaak een gevolg van de druk die gezinnen ervaren: geen werk, ze zitten met rekeningen die ze niet kunnen betalen en merken dat de kinderen meer vragen dan ze kunnen leveren. Bij gezinnen met een migratie-achtergrond komt daar soms de druk van familie buiten Nederland nog eens bij. Druk om geld op te sturen, druk om een huis te bouwen daar.
Ik zie eerlijk gezegd meer overeenkomsten tussen mensen in dezelfde sociaaleconomische klasse dan mensen met dezelfde herkomst. De portemonnee zegt meer. Het gaat toch om de have en de have-nots. Huiselijk geweld en kindermishandeling komt vaak voort uit een opeenstapeling van problemen, mensen uiten hun frustratie eerder. Een Hollands gezin uit een arme wijk heeft vaak meer gemeen met een migrantenfamilie uit de eerste generatie dan met een rijke familie in de binnenstad.’
‘Het gaat toch om de have en de have-nots’
Klassenverschillen spelen ook achter de voordeur
‘Corona heeft die klassenverschillen verscherpt. Ouders die normaal gesproken zwaar fysiek werk doen, zitten ineens thuis. Er zijn te weinig laptops voor iedereen, de woning is te klein. En ouders zijn soms niet in staat om de kinderen goed te helpen met schoolwerk. Ze hadden misschien zelf ook vroeger langer naar school gewild, maar dat kon vanwege allerlei omstandigheden niet. Kortom: ze worden met van alles geconfronteerd. Zoon of dochter denkt ondertussen: hee, mijn ouders zijn helemaal niet zo slim. Ga er maar aan staan. Eigenlijk wordt er geprikt en geroerd in oude pijn van de ouders.
Gezinnen met een hogere sociaaleconomische status staan door corona ook onder spanning, maar zij kunnen agressie beter verbloemen en verbergen achter materiële spullen, een goed voorkomen of mooie woorden. Het is vervolgens het gedrag van het kind dat de aandacht trekt. Door bijvoorbeeld depressie of middelengebruik.
Mijn man en ik runnen samen een gezinshuis en ook daar zie ik die verschillen in klasse heel scherp. Er zijn kinderen die nog nooit hebben gebowld of buiten Nederland zijn geweest, maar ik heb ook kinderen die afkomstig zijn van families met oud geld en die materieel niets te kort zijn gekomen. Ook in de hulpverlening zien we mensen uit alle lagen van de bevolking.’
‘Gezinnen met een hogere sociaaleconomische status kunnen agressie beter verbloemen’
Het ongemak over diversiteit is kleiner geworden
‘Er is sprake van een kanteling. Tien jaar geleden hoorde ik professionals nog vaak over hun ongemak spreken. Migrantengezinnen vonden ze complex, er werden allerlei aannames gedaan. “Oh, maar in die cultuur is het normaal om een kind te slaan.”
Professionals uiten zich niet meer racistisch in het bijzijn van anderen. Dat kwam ik vroeger vaak tegen. Ik vergeet nooit dat een collega die tijdens een teamvergadering over een Ghanees gezin zei: “Ach, al die Ghanezen zijn toch zwakbegaafd, dit gezin ook weer.” Ik ben zelf Ghanees en viel bijna van mijn stoel. Toen ik daar iets van zei, antwoordde ze: “Jij natuurlijk niet, maar laten we wel eerlijk blijven.” Een andere collega viel me bij en heeft haar erop aangesproken dat dit echt niet kon.
Er is nu bij hulpverleners veel meer kennis over verschillende culturen. Over gebruiken en gewoonten. Denk aan de schoenen uitdoen. Hulpverleners hebben geleerd om zaken uit te vragen: ik zie dat je me niet aankijkt? Zonder daar meteen een waardeoordeel aan te verbinden of te zeggen: “In dit land kijken we elkaar aan.” Nee, collega’s zijn hier veel bewuster mee bezig en kijken kritischer naar hun eigen gedrag.’
Respecteer de voorkeur van de cliënt
‘Het lijkt wel of er een revolutie gaande is. Cliënten vragen zélf om een hulpverlener met dezelfde achtergrond. Een Surinaamse man die om een zwarte hulpverlener vraagt. Ik vind daar van alles van. Ik vind het heel goed dat cliënten mondiger worden en zich bewust zijn van hun rechten. Mensen mogen om een man of vrouw, een ander specialisme of achtergrond vragen.
Ik zou tegen organisaties willen zeggen: sta daarvoor open. En bespreek: wat zit er achter je vraag? Gaat het om taal, om negatieve ervaringen in het verleden? Als het mogelijk is, zou ik de voorkeur van de cliënt respecteren, het gaat erom dat de cliënt zich beter begrepen voelt.
Maar ga er niet automatisch vanuit dat een Turkse cliënt een Turkse hulpverlener wil. Dat is een denkfout die veel instellingen maken. Je zag vroeger dat de hulpverlener met de andere achtergrond álle migrantenfamilies kreeg toegeschoven, maar zo werkt het niet. Een mooi voorbeeld: het was 2013, ik werkte bij de Opvoedpoli in Amsterdam Zuidoost. De deur stond altijd open en een Ghanese vrouw kwam binnen, ze had een afspraak maar wist niet meer met wie. “Met een heel aardige vrouw,” zei ze. Automatisch werd ik erbij geroepen. En die vrouw was meteen helemaal verbolgen. “Nee, nee. Zij is ook Ghanees, het was die white lady.”
Het bleek om Ineke te gaan, een heel lieve collega. Heel Zuidoost was gek op haar. Vaak willen cliënten juist geen hulpverlener uit de eigen gemeenschap, uit angst dat hun problemen daar rondgaan. Ons beroepsgeheim voelt voor cliënten soms toch niet veilig genoeg.’
‘Ons beroepsgeheim voelt voor cliënten soms toch niet veilig genoeg’
Immigranten en hun organisaties zijn geëmancipeerd
‘Ik zie ook dat migrantengezinnen steeds vaker zelf hulp gaan zoeken. Niet omdat ze gedwongen worden door jeugdbescherming of een andere instantie. Nee, omdat ze zich zorgen maken over hun zoon of dochter. Die vrijwillige vraag groeit en dat juich ik alleen maar toe. We weten hoe hoog de oververtegenwoordiging van migrantengezinnen is in de specialistische zorg en dat kan hopelijk voorkomen worden wanneer gezinnen zelf eerder om hulp vragen.
Samenwerking met migrantenorganisaties kan voor sociale professionals heel waardevol zijn. Juist om drempels richting hulpverlening weg te halen, om bepaalde taboes bespreekbaar te maken. Maar het voortdurend vrijwillig inzetten van migrantenorganisaties behoort tot het verleden. Deze organisaties willen op waarde geschat worden en daarbij hoort ook financiële waardering.’
Houd aandacht voor cultuursensitief werken
‘Als hulpverlener kun je het natuurlijk toch lastig vinden om je te verplaatsen in bepaalde cliënten, of ze nu uit Friesland, Frankrijk of de Filipijnen komen. Houd dat onderwerp bespreekbaar door te praten over wat bepaalde zaken of families met je doen. Hulpverleners zijn ook maar mensen.
Ik merk het zelf wanneer ik te maken heb met zwarte gezinnen wiens verhaal een beetje op dat van mij lijkt. Ik begeleidde een Ghaneees gezin, tweede generatie. Een aantal dingen vulde ik eigenlijk ongemerkt al in. Ik was iets aan het vertellen en kreeg de reactie: “Doe niet zo verkaast.” Ik was heel verbaasd, hoezo verkaast? Het was juist mijn mening. Dus mijn opmerking paste niet bij het beeld wat zij van mij hadden en andersom. Ineens werd ik me daar bewust van en dat was best confronterend. Ik probeerde hen eigenlijk in mijn hokje te proppen. Controleer dus bepaalde veronderstellingen. En bovenal: laat je verrassen, stel je open voor anderen. Dat is het mooie aan ons vak.
Zorg ook voor een open sfeer onder collega’s, durf elkaar aan te spreken. Een bepaald beeld uit zich soms in een kleine verspreking, in a slip of the tongue. Onlangs nog hadden we een overleg met een aantal collega’s. Een collega - een goede therapeut - vertelde over een gezin dat zij in behandeling heeft. “Een Surinaams gezin dus zonder vader,” zei ze. Het woordje ‘dus’ viel mij en mijn twee collega’s met een andere achtergrond metéén op. We hebben haar daar ook op gewezen. Het ging volledig onbedoeld, maar het is wel belangrijk om je als hulpverlener bewust te zijn van dat soort gedachtestromen.’
Vergeet je eigen heilige huisjes
‘Elke hulpverlener – van zwart tot lichtgevend wit - kan cultuursensitief werken. Daar ben ik van overtuigd. Hij of zij hoeft niet dezelfde achtergrond te hebben, maar je moet wél openstaan voor de ander. Iemand mag anders zijn, maar dat is niet minderwaardig. Daar zit het ‘m in. Ik hoor dat zo vaak van gezinnen terug. “Je hebt écht respect voor ons, je veroordeelt ons niet.” Daar zou in de opleiding veel meer aandacht voor moeten zijn: de eigen heilige huisjes van de toekomstige hulpverleners. De boodschap moet zijn: we zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig.
Mensen voelen het haarfijn aan wanneer een hulpverlener hen niet serieus neemt of “komt redden”. De dominante cultuur is niet per definitie – los van wet- en regelgeving - beter of leidend. En dat is toch nog vaak de verkapte boodschap. Wanneer je zegt: “In Nederland mag je je kinderen niet slaan,” dan leg je dat van bovenaf op. De familie kan meteen denken: en wie ben jij dan? Het werkt veel beter om in gesprek te gaan. Hoe zijn ouders zelf opgevoed? Werden zij weleens geslagen en wat betekende dat voor hen? Zijn er andere manieren om ervoor te zorgen dat een kind luistert? Dan reik je alternatieven aan zonder te oordelen.
Deze vragen kun je alleen stellen als het gezin vertrouwen in jou heeft. Zorg dat ouders zich veilig voelen om hun verhaal te doen. Alle hulpverlening is er uiteindelijk toch gericht op dat mensen zich kunnen ontwikkelen en groeien.’
Lees hier meer over transcultureel systeemtherapeut Phyllis Döll en haar praktijk Phyllisofie.