‘Professionals voelen zich met een beslisregel zekerder richting de ouders’
Claudia van der Put is universitair docent forensische orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam en senior onderzoeker bij het Expertisecentrum Forensische Orthopedagogiek (fORtho). Ze was ook projectleider van het onlangs afgesloten project ‘Consortium vroegpreventieve interventies kindermishandeling’.
‘Het meest voorspellend zijn gezinsomstandigheden zoals verslaving, psychiatrische problematiek, schulden en het ontbreken van onderlinge steun bij de ouders’
‘Dat zou zeker kunnen.’
‘Dat denk ik niet. Dat vergt veel extra tijd en inspanning en daarvoor zijn over het algemeen geen middelen beschikbaar. Helaas wordt er hierdoor niet zoveel gemonitord in ons vakgebied.’
‘Onze hoop, en verwachting, is dat er door het gebruik van deze toevoeging eerder hulp wordt ingezet bij gezinnen waar een verhoogd risico is op kindermishandeling. Ik kan daar geen cijfers op plakken, maar de hoop en verwachting is dat er daardoor minder kindermishandeling zal zijn, omdat de JGZ er dus eerder bij is.’
‘Ja, het gaat om een extra beslisregel per instrument waarbij alleen de risicofactoren zijn geselecteerd die daadwerkelijk samenhangen met kindermishandeling. We zijn nog in gesprek met het Nederlands Centrum Jeugdgezondheidzorg (NCJ), de beheerder van de bestaande methodieken, over de toevoeging van de beslisregels.’
‘Ik snap de argwaan, maar zoals gezegd: zonder beslisregel zit een professional er vaker naast, dan met. Dat weten we uit diverse onderzoeken en uit de literatuur.
En wat hier bovendien heel belangrijk is: de instrumenten die we onderzocht hebben zijn niet bedoeld om kindermishandeling op te sporen of te melden. Ze zijn bedoeld om een zorgbehoefte in kaart te brengen. Om te kijken: waar hebben ouders behoefte aan extra ondersteuning? Natuurlijk met in het achterhoofd dat we hen zo goed mogelijk willen toerusten zodat de kans om kindermishandeling kleiner wordt. Maar de insteek is positief.’
‘Dat klopt, maar uit onderzoeken blijkt dat professionals er zonder beslisregels vaker naast zitten dan met. En ook met zo’n statistisch instrument blijft het mensenwerk, want het is de professional die samen met de ouder het gesprek voert en zo’n vragenlijst invult. En het is de professional die bepaalt wat voor vervolgactie, zoals een huisbezoek of veiligheidstaxatie, wordt ingezet.
Professionals voelen zich met zo’n beslisregel ook wat zekerder richting de ouders, weten we uit ervaring met andere methodieken. Het vermindert de handelingsverlegenheid doordat het niet meer alleen hun eigen mening of gevoel is.
Overigens is mijn advies altijd: het instrument is leidend, maar is de uitkomst “nee” en houd je toch een niet-pluisgevoel, onderneem dan vooral verdere actie. Andersom geldt dat wat mij betreft trouwens niet: als uit de beslisregel een “ja” komt, ga dat dan niet afzwakken omdat je denkt: het valt wel mee. Better safe than sorry.
Overigens zijn beslisregels ook fijner voor het gezin, want dat is minder afhankelijk van welke professional ze voor zich hebben.’
‘Ja, professionals vinden het heel lastig om zelf de afweging te maken. Stel je hebt tien vragen waarbij je bij elke vraag kunt kiezen tussen goed, neutraal of slecht. Bij een klinisch instrument moet een professional zelf bepalen of bijvoorbeeld bij drie keer slecht er een verhoogd risico is op kindermishandeling. Of misschien pas bij vier keer slecht? Of niet bij drie keer slecht, als er ook drie keer goed tegenover staat. Terwijl er bij een statistisch instrument een duidelijke richtlijn is, bijvoorbeeld: drie keer slecht is een verhoogd risico. Dat geeft houvast.’
‘Ja, de instrumenten bevatten veel variabelen en vragen, maar die zijn niet allemaal voorspellend voor kindermishandeling. Het meest voorspellend zijn gezinsomstandigheden zoals verslaving, psychiatrische problematiek, schulden en het ontbreken van onderlinge steun bij de ouders.
Maar belangrijker nog is dat alle drie de methodieken zogenaamde klinische methoden zijn: een professional moet op basis van de antwoorden zelf inschatten of er een verhoogd risico is op kindermishandeling. We weten dat de betrouwbaarheid en validiteit daarvan beperkt is. Wat er ontbreekt - en dat is wat zogenaamde statistische instrumenten wel hebben - zijn duidelijke richtlijnen of beslisregels, waardoor een professional niet meer zelf die afweging hoeft te maken.’
‘Als het gaat om geschiktheid voor vroegsignalering specifiek voor kindermishandeling scoorde het DMO-protocol matig. SPARK kwam als beste uit de bus en GIZ was acceptabel.’
‘We hebben daarvoor de SPARK-, DMO- en GIZ-bestanden, volledig anoniem uiteraard, gekoppeld aan CBS-gegevens over ingezette kinderbeschermingsmaatregelen over een lange follow-up periode. Wat is er de volgende tien jaar gebeurd met dit gezin? Daarmee kregen we een indicatie van de mate waarin zorgwekkende opvoedingssituaties goed werden ingeschat. Uiteraard is dit niet waterdicht. Er blijft veel onder de radar, met name bepaalde vormen van kindermishandeling die minder zichtbaar zijn, zoals emotionele en psychische kindermishandeling. Maar het was de beste methodiek die we hadden en op basis hiervan konden we toch bepaalde conclusies trekken.’
‘We hebben SPARK voor jonge kinderen, het DMO-protocol en de GIZ-methode voor kinderen vanaf 8 jaar onderzocht. Dit zijn de drie meest gebruikte methodieken en volgsystemen met allemaal net wat andere vragen, materialen en gesprekstechnieken. Alle drie werken ze met meer of minder uitgebreide vragenlijsten, waarbij gekeken wordt naar alle leefgebieden van het kind en het gezin, zoals gezondheid en de emotionele en verstandelijke ontwikkeling. Ze hebben ook alle drie een positieve insteek: waar hebben ouders extra ondersteuning of advies nodig? Het doel van ons onderzoek was: kijken in hoeverre deze instrumenten voorspellend zijn voor kindermishandeling.’
'Dat was wel de aanname voor dit onderzoek: dat de instrumenten “te breed” zijn, waardoor signalen die wijzen op kindermishandeling kunnen worden gemist.’
‘Allebei. Voor het project ‘Verbetering (vroeg)signalering van kindermishandeling in de jeugdgezondheidszorg’ zijn veel professionals geïnterviewd. Daar kwam onder andere uit dat ze zich niet goed genoeg toegerust voelen, waardoor ze zelf het idee hebben signalen te missen. Bezuinigingen spelen hierbij ook een rol: er zijn minder, of kortere, contactmomenten en er zijn meer wisselingen van personeel.’
‘Ja, zeker voor kinderen in de leeftijd van 1 tot 4 jaar heeft de JGZ een unieke en belangrijke rol. Als enige ziet de JGZ álle kinderen, vanaf babyleeftijd, regelmatig. Dus als er ergens signalen van kindermishandeling gezien zouden kunnen worden, dan is het in de JGZ. Maar er zijn diverse rapporten die constateren dat er te weinig wordt gesignaleerd.’
Deel deze pagina
Naar inhoudsopgave
Naar het volgende artikel
Scroll naar beneden
Interview
5 min.
Eva Prins
Komt dat doordat er te weinig aandacht voor is, of worden de signalen gemist?
Over die toerusting… Klopt dat gevoel? Zijn professionals niet goed genoeg toegerust?
Zal er ook gemonitord worden of het zo werkt?
Welke verwachtingen heb je ervan?
Misschien over een paar jaar een nieuw onderzoek?
Jullie hebben een aanvullende module ontwikkeld op de bestaande instrumenten?
Maar het instrument zal maar ten onrechte ‘kindermishandeling’ signaleren…
Maar zo’n instrument kan er ook naast zitten. Het is geen wiskunde.
Zelf een risico inschatten is lastig?
Zijn DMO en GIZ inderdaad ‘te breed’, zoals je vermoedde?
Zoals?
Hoe heb je dat onderzocht?
En nu ben je die aanname gaan testen. Welke instrumenten heb je onderzocht?
Is de jeugdgezondheidszorg belangrijk voor de vroegsignalering van kindermishandeling?
Kindermishandeling willen we zo vroeg mogelijk signaleren. Daar ligt een belangrijke taak voor de Jeugdgezondheidszorg. Maar nog te vaak worden onveilige thuissituaties gemist, zegt onderzoeker Claudia van der Put. Hoe kan dat? Ze hield drie gespreksmethodieken uit de JGZ tegen het licht en ontwikkelde een aanvulling daarop.
‘JGZ-professionals moeten niet zelf die lastige afweging hoeven maken’
SPARK staat voor Signaleren van Problemen en Analyse van Risico bij opvoeden en ontwikkeling van Kinderen. De methode ondersteunt de ouders en de jeugdverpleegkundige bij het voeren van gesprekken over opvoeden en opgroeien van het jonge kind via een vaste gespreksstructuur. Er zijn vier versies: voor de geboorte, 17, 36 en 60 maanden oud.
Het DMO-protocol is onderdeel van het programma Samen Starten dat samenwerking tussen zorgpartners rondom jonge kinderen beoogt. Het is een gespreksprotocol en systematisch volgsysteem voor kinderen t/m 4 jaar met betrekking tot vijf domeinen: welbevinden kind, welbevinden ouder, rol partner, sociale steun en obstakels. Doel is om opvoedsituaties die risico’s en problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van jongere kinderen kunnen opleveren, zo vroeg mogelijk te signaleren.
GIZ staat voor Gezamenlijk Inschatten van Zorgbehoeften en deze methodiek is bedoeld voor ouders en kinderen van 8 tot 23 jaar. Het is een gestructureerde en oplossingsgerichte aanpak voor een gesprek bij normale zorgen tot complexe problemen. Centraal in de methodiek staan de vragen: Hoe gaat het? Wat is er aan de hand? Wat is er nodig en: Hebben de acties geholpen?
De onderzochte methodieken
Op dit moment wordt de JGZ-richtlijn Kindermishandeling herzien en omgezet naar een modulaire vormgeving. De nieuwe beslisregels zullen hierin een plek krijgen. Naar verwachting zal de geüpdatete richtlijn in het najaar van 2024 beschikbaar zijn.
De richtlijn moet bijdragen aan het terugdringen en eerder en beter signaleren van kindermishandeling. Dat vraagt afstemming en goede samenwerking. In het project werken richtlijnontwikkelaars, JGZ-professionals en opleiders, ouders en jeugdigen en kennisexperts van aanpalende beroepsgroepen nauw samen.
Meer informatie over het project vind je hier: Start herziening en modulaire vormgeving JGZ-richtlijn Kindermishandeling | ZonMw
Herziening JGZ-richtlijn kindermishandeling
Vroegtijdig en zorgvuldig signaleren, screenen en taxeren: wat is het verschil en hoe doe je dat goed? Daarover vertelde Claudia van der Put eerder in dit interview.
Signaleren, screenen, taxeren?
Naar inhoudsopgave
Deel deze pagina
Op dit moment wordt de JGZ-richtlijn Kindermishandeling herzien en omgezet naar een modulaire vormgeving. De nieuwe beslisregels zullen hierin een plek krijgen. Naar verwachting zal de geüpdatete richtlijn in het najaar van 2024 beschikbaar zijn.
De richtlijn moet bijdragen aan het terugdringen en eerder en beter signaleren van kindermishandeling. Dat vraagt afstemming en goede samenwerking. In het project werken richtlijnontwikkelaars, JGZ-professionals en opleiders, ouders en jeugdigen en kennisexperts van aanpalende beroepsgroepen nauw samen.
Meer informatie over het project vind je hier: Start herziening en modulaire vormgeving JGZ-richtlijn Kindermishandeling | ZonMw
Herziening JGZ-richtlijn kindermishandeling
Vroegtijdig en zorgvuldig signaleren, screenen en taxeren: wat is het verschil en hoe doe je dat goed? Daarover vertelde Claudia van der Put eerder in dit interview.
Signaleren, screenen, taxeren?
Naar het volgende artikel
‘Dat zou zeker kunnen.’
Misschien over een paar jaar een nieuw onderzoek?
‘Dat denk ik niet. Dat vergt veel extra tijd en inspanning en daarvoor zijn over het algemeen geen middelen beschikbaar. Helaas wordt er hierdoor niet zoveel gemonitord in ons vakgebied.’
Zal er ook gemonitord worden of het zo werkt?
‘Onze hoop, en verwachting, is dat er door het gebruik van deze toevoeging eerder hulp wordt ingezet bij gezinnen waar een verhoogd risico is op kindermishandeling. Ik kan daar geen cijfers op plakken, maar de hoop en verwachting is dat er daardoor minder kindermishandeling zal zijn, omdat de JGZ er dus eerder bij is.’
Welke verwachtingen heb je ervan?
‘Ja, het gaat om een extra beslisregel per instrument waarbij alleen de risicofactoren zijn geselecteerd die daadwerkelijk samenhangen met kindermishandeling. We zijn nog in gesprek met het Nederlands Centrum Jeugdgezondheidzorg (NCJ), de beheerder van de bestaande methodieken, over de toevoeging van de beslisregels.’
Jullie hebben een aanvullende module ontwikkeld op de bestaande instrumenten?
‘Ik snap de argwaan, maar zoals gezegd: zonder beslisregel zit een professional er vaker naast, dan met. Dat weten we uit diverse onderzoeken en uit de literatuur.
En wat hier bovendien heel belangrijk is: de instrumenten die we onderzocht hebben zijn niet bedoeld om kindermishandeling op te sporen of te melden. Ze zijn bedoeld om een zorgbehoefte in kaart te brengen. Om te kijken: waar hebben ouders behoefte aan extra ondersteuning? Natuurlijk met in het achterhoofd dat we hen zo goed mogelijk willen toerusten zodat de kans om kindermishandeling kleiner wordt. Maar de insteek is positief.’
Maar het instrument zal maar ten onrechte ‘kindermishandeling’ signaleren…
‘Professionals voelen zich met een beslisregel zekerder richting de ouders’
‘Dat klopt, maar uit onderzoeken blijkt dat professionals er zonder beslisregels vaker naast zitten dan met. En ook met zo’n statistisch instrument blijft het mensenwerk, want het is de professional die samen met de ouder het gesprek voert en zo’n vragenlijst invult. En het is de professional die bepaalt wat voor vervolgactie, zoals een huisbezoek of veiligheidstaxatie, wordt ingezet.
Professionals voelen zich met zo’n beslisregel ook wat zekerder richting de ouders, weten we uit ervaring met andere methodieken. Het vermindert de handelingsverlegenheid doordat het niet meer alleen hun eigen mening of gevoel is.
Overigens is mijn advies altijd: het instrument is leidend, maar is de uitkomst “nee” en houd je toch een niet-pluisgevoel, onderneem dan vooral verdere actie. Andersom geldt dat wat mij betreft trouwens niet: als uit de beslisregel een “ja” komt, ga dat dan niet afzwakken omdat je denkt: het valt wel mee. Better safe than sorry.
Overigens zijn beslisregels ook fijner voor het gezin, want dat is minder afhankelijk van welke professional ze voor zich hebben.’
Maar zo’n instrument kan er ook naast zitten. Het is geen wiskunde.
‘Ja, professionals vinden het heel lastig om zelf de afweging te maken. Stel je hebt tien vragen waarbij je bij elke vraag kunt kiezen tussen goed, neutraal of slecht. Bij een klinisch instrument moet een professional zelf bepalen of bijvoorbeeld bij drie keer slecht er een verhoogd risico is op kindermishandeling. Of misschien pas bij vier keer slecht? Of niet bij drie keer slecht, als er ook drie keer goed tegenover staat. Terwijl er bij een statistisch instrument een duidelijke richtlijn is, bijvoorbeeld: drie keer slecht is een verhoogd risico. Dat geeft houvast.’
Zelf een risico inschatten is lastig?
‘Ja, de instrumenten bevatten veel variabelen en vragen, maar die zijn niet allemaal voorspellend voor kindermishandeling. Het meest voorspellend zijn gezinsomstandigheden zoals verslaving, psychiatrische problematiek, schulden en het ontbreken van onderlinge steun bij de ouders.
Maar belangrijker nog is dat alle drie de methodieken zogenaamde klinische methoden zijn: een professional moet op basis van de antwoorden zelf inschatten of er een verhoogd risico is op kindermishandeling. We weten dat de betrouwbaarheid en validiteit daarvan beperkt is. Wat er ontbreekt - en dat is wat zogenaamde statistische instrumenten wel hebben - zijn duidelijke richtlijnen of beslisregels, waardoor een professional niet meer zelf die afweging hoeft te maken.’
‘Het meest voorspellend zijn gezinsomstandigheden zoals verslaving, psychiatrische problematiek, schulden en het ontbreken van onderlinge steun bij de ouders’
‘Als het gaat om geschiktheid voor vroegsignalering specifiek voor kindermishandeling scoorde het DMO-protocol matig. SPARK kwam als beste uit de bus en GIZ was acceptabel.’
Zoals?
‘We hebben daarvoor de SPARK-, DMO- en GIZ-bestanden, volledig anoniem uiteraard, gekoppeld aan CBS-gegevens over ingezette kinderbeschermingsmaatregelen over een lange follow-up periode. Wat is er de volgende tien jaar gebeurd met dit gezin? Daarmee kregen we een indicatie van de mate waarin zorgwekkende opvoedingssituaties goed werden ingeschat. Uiteraard is dit niet waterdicht. Er blijft veel onder de radar, met name bepaalde vormen van kindermishandeling die minder zichtbaar zijn, zoals emotionele en psychische kindermishandeling. Maar het was de beste methodiek die we hadden en op basis hiervan konden we toch bepaalde conclusies trekken.’
Hoe heb je dat onderzocht?
SPARK staat voor Signaleren van Problemen en Analyse van Risico bij opvoeden en ontwikkeling van Kinderen. De methode ondersteunt de ouders en de jeugdverpleegkundige bij het voeren van gesprekken over opvoeden en opgroeien van het jonge kind via een vaste gespreksstructuur. Er zijn vier versies: voor de geboorte, 17, 36 en 60 maanden oud.
Het DMO-protocol is onderdeel van het programma Samen Starten dat samenwerking tussen zorgpartners rondom jonge kinderen beoogt. Het is een gespreksprotocol en systematisch volgsysteem voor kinderen t/m 4 jaar met betrekking tot vijf domeinen: welbevinden kind, welbevinden ouder, rol partner, sociale steun en obstakels. Doel is om opvoedsituaties die risico’s en problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van jongere kinderen kunnen opleveren, zo vroeg mogelijk te signaleren.
GIZ staat voor Gezamenlijk Inschatten van Zorgbehoeften en deze methodiek is bedoeld voor ouders en kinderen van 8 tot 23 jaar. Het is een gestructureerde en oplossingsgerichte aanpak voor een gesprek bij normale zorgen tot complexe problemen. Centraal in de methodiek staan de vragen: Hoe gaat het? Wat is er aan de hand? Wat is er nodig en: Hebben de acties geholpen?
De onderzochte methodieken
‘We hebben SPARK voor jonge kinderen, het DMO-protocol en de GIZ-methode voor kinderen vanaf 8 jaar onderzocht. Dit zijn de drie meest gebruikte methodieken en volgsystemen met allemaal net wat andere vragen, materialen en gesprekstechnieken. Alle drie werken ze met meer of minder uitgebreide vragenlijsten, waarbij gekeken wordt naar alle leefgebieden van het kind en het gezin, zoals gezondheid en de emotionele en verstandelijke ontwikkeling. Ze hebben ook alle drie een positieve insteek: waar hebben ouders extra ondersteuning of advies nodig? Het doel van ons onderzoek was: kijken in hoeverre deze instrumenten voorspellend zijn voor kindermishandeling.’
En nu ben je die aanname gaan testen. Welke instrumenten heb je onderzocht?
Zijn DMO en GIZ inderdaad ‘te breed’, zoals je vermoedde?
'Dat was wel de aanname voor dit onderzoek: dat de instrumenten “te breed” zijn, waardoor signalen die wijzen op kindermishandeling kunnen worden gemist.’
Over die toerusting… Klopt dat gevoel? Zijn professionals niet goed genoeg toegerust?
‘Allebei. Voor het project ‘Verbetering (vroeg)signalering van kindermishandeling in de jeugdgezondheidszorg’ zijn veel professionals geïnterviewd. Daar kwam onder andere uit dat ze zich niet goed genoeg toegerust voelen, waardoor ze zelf het idee hebben signalen te missen. Bezuinigingen spelen hierbij ook een rol: er zijn minder, of kortere, contactmomenten en er zijn meer wisselingen van personeel.’
Komt dat doordat er te weinig aandacht voor is, of worden de signalen gemist?
Claudia van der Put is universitair docent forensische orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam en senior onderzoeker bij het Expertisecentrum Forensische Orthopedagogiek (fORtho). Ze was ook projectleider van het onlangs afgesloten project ‘Consortium vroegpreventieve interventies kindermishandeling’.
‘Ja, zeker voor kinderen in de leeftijd van 1 tot 4 jaar heeft de JGZ een unieke en belangrijke rol. Als enige ziet de JGZ álle kinderen, vanaf babyleeftijd, regelmatig. Dus als er ergens signalen van kindermishandeling gezien zouden kunnen worden, dan is het in de JGZ. Maar er zijn diverse rapporten die constateren dat er te weinig wordt gesignaleerd.’
Is de jeugdgezondheidszorg belangrijk voor de vroegsignalering van kindermishandeling?
Kindermishandeling willen we zo vroeg mogelijk signaleren. Daar ligt een belangrijke taak voor de Jeugdgezondheidszorg. Maar nog te vaak worden onveilige thuissituaties gemist, zegt onderzoeker Claudia van der Put. Hoe kan dat? Ze hield drie gespreksmethodieken uit de JGZ tegen het licht en ontwikkelde een aanvulling daarop.
Interview
Eva Prins
‘JGZ-professionals moeten niet zelf die lastige afweging hoeven maken’
5 min.