Alle ouders willen het beste doen voor hun kind. Dat vraagt veel van hen en maakt hen kwetsbaar. Hoe kun je daar als professional oog voor hebben en tegelijkertijd hun ouderschap versterken? Daarover gaat dit nummer.
Baartman: ‘Wie het kind op de eerste plaats zet, kiest niet tegen de ouder’
Julia (12) groeit parttime op bij een steungezin
Voorwoord
Edith Geurts
Hoofdredacteur
Augeo magazine
Wat maakt ouders zo speciaal in het leven van hun kind? Waarin verschillen zij precies van professionals? Dat vroegen we emeritus hoogleraar Preventie en Hulpverlening inzake Kindermishandeling Herman Baartman in dit nummer over ouderschap. 'Het besef van onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid,' was zijn antwoord.
Als ik terugdenk aan het moment dat ik vijftien jaar geleden zelf moeder werd, weet ik dat ik dat besef meteen herkende. Een onvermoede en oneindige kracht werd aangewakkerd: dit kleine mensje hoort vanaf nu voor altijd bij ons, ik zal alles doen om haar te beschermen en te geven wat zij nodig heeft. Een gevoel dat me zowel krachtig als kwetsbaar maakte. Want ja, ik wilde alles voor haar doen om haar te beschermen en gezond te laten opgroeien, maar dat maakte me ook kwetsbaar en onzeker, want kon ik wel genoeg doen en deed ik het wel goed genoeg?
Gelukkig hoef je het als jonge ouders niet alleen te doen en krijg je direct te maken met een reeks professionals en mensen uit je netwerk die met je meekijken en je tips geven over de praktische verzorging van je kind. Heel fijn als je zoals ik nooit eerder een luier verschoond hebt of een baby gebadderd en aangekleed.
‘Goedbedoelde waarschuwingen kunnen je als ouder flink onzeker maken’
Waar mijn man en ik unaniem minder blij mee waren (en zijn): de ongevraagde adviezen en tips over ‘hoe het hoort’. Niet alleen van professionals, maar ook van collega-ouders en zelfs onbekenden op straat. Met name de ‘goedbedoelde waarschuwingen’ konden me bij onze eerste nog flink onzeker maken. Zoals de kraamhulp die adviseert de baby vooral vaker in de wieg te leggen, terwijl ik zelf het gevoel heb dat ik mijn dochter veel bij me moet houden; en de wijkverpleegkundige die waarschuwt voor het bedje in de ouderlijke slaapkamer, terwijl ik de babykamer gewoon te ver weg vind; en de wildvreemde op straat die mij en mijn peuter, die op een muurtje loopt, naroept: ‘Pas op hoor, straks val je!’ en mij verwijtend aankijkt –terwijl ik vertrouwen heb in haar lenigheid en evenwichtsgevoel. In plaats van mijn kracht te versterken, vergrootten deze adviezen mijn kwetsbaarheid.
Elke ouder is uniek, mijn ervaringen zijn slechts een voorbeeld. Toch denk ik dat wat ik in plaats van die ongevraagde adviezen graag had gewild, niet veel verschilt van wat alle ouders nodig hebben om zich gesteund en zeker te voelen. Namelijk: oprechte interesse in en vragen over mijn beweegredenen, nieuwsgierigheid naar wie ik ben als persoon en als ouder, advies zonder oordeel, een compliment over mijn kind… Door de bijzonderheid van ouderschap te erkennen, durven ouders te vertellen waar zij trots op zijn én waarover zij zich onzeker voelen.
‘Ouderschap: it's a hell of a job’
Als hoogleraar Preventie en Hulpverlening inzake Kindermishandeling heeft hij altijd aandacht gevraagd voor betere ondersteuning van ouders. ‘De samenleving gaat er onterecht vanuit dat ouders het wel fixen.’ Welke rol ziet Herman Baartman voor professionals?
Auteur: Marga Haagmans / Fotografie: Rick Huisinga
Hoe omschrijft u ouderschap?
Herman Baartman: ‘Als een onvoorwaardelijk commitment van een volwassene aan een kind – met het oog op het welzijn van dat kind. En dat betekent dus dat het voorgoed is, voor altijd. Die verbintenis hangt niet af van kwaliteiten van een kind en ook niet van jouw eigen omstandigheden. Die is permanent en voorgoed, je bent als ouder altijd in charge.
Die ouder kan ook een stiefouder zijn, of een pleegouder. Mensen zeggen over ouderschap weleens dat het ‘onvoorwaardelijke liefde’ is. Natuurlijk is er als regel ook liefde, maar de basis is de verantwoordelijkheid die er altijd is.’
‘Liefde en verantwoordelijkheid gaan samen, maar ze vallen niet samen’
Dat klinkt best rationeel…
‘Dat ben ik niet met je eens. Liefde en verantwoordelijkheid gaan wel samen, maar ze vallen niet samen. Liefde kan soms maken dat je geneigd bent ‘ja’ te zeggen, terwijl je verantwoordelijkheid maakt dat het beter is ‘nee’ te zeggen. Stel, het lukt je niet om een klein kind ’s nachts te laten stoppen met huilen. Je komt keer op keer je bed uit en probeert het te troosten. Dat doe je niet alleen uit liefde, dat doe je uit zorg en een gevoel van verantwoordelijkheid. Op zo’n moment doe je wat je moet doen, terwijl je je misschien afvraagt: waar ben ik in vredesnaam aan begonnen? Je voelt je overvraagd, machteloos, hulpeloos en de liefde is misschien wel even weg.’
Wat is volgens u dan het verschil tussen ouderschap en opvoederschap?
‘Ouderschap is meer dan opvoeden, het is een manier van bestaan. Ook als ze niet of niet meer opvoeden zijn ze ouder. Ook anderen voeden kinderen op: leerkrachten, groepsleiders in de jeugdzorg, enzovoort. Maar hun verantwoordelijkheid is niet onvoorwaardelijk, zoals die van ouders. De hunne is beperkt, in aard en in tijd.
Tussen beroepsopvoeders en het kind is er ook een bewuste match. Past het kind bij die juf, bij die groepsleider? Bij ouders is dat natuurlijk niet zo.
En er is nog een verschil: ouders ontlenen legitimiteit voor hun bemoeienis aan hun eigen commitment. Zij hebben de keuze gemaakt, werden ouder, weten zich verantwoordelijk en gáán voor hun kind. Terwijl beroepsopvoeders die legitimiteit, bevoegdheden en autoriteit van derden gedelegeerd krijgen, in principe van de ouders.’
Pleegouders en stiefouders lijken daar een beetje tussenin te vallen?
‘Ja, pleegouders en ook adoptieouders trekken niet zoals biologische ouders vanaf het begin met een kind op, maar ze zijn en weten zich voluit ouder, zeker als de pleegzorg in principe voorgoed is. Tijdelijke pleegouders zijn “zo goed als ouder”, dus bijna-ouders, het lijkt er erg op.
‘Stiefouders willen bevestigd worden door hun omgeving’
Stiefouderschap, dat is per definitie lastig. Je krijgt opeens kinderen over de vloer en hebt dan de verantwoordelijkheid die elke volwassene voor een kind heeft, maar dat maakt je nog geen ouder. Biologische ouders worden automatisch door de omgeving in die rol gezet en bevestigd. Stiefouders niet. Willen ze zichzelf al als ouder zien, dan is het belangrijk dat de omgeving en in het bijzonder het stiefkind zelf hen in die rol bevestigt.’
Er wordt veel gesproken over ‘kwetsbaar ouderschap’. Wat vindt u van die term?
‘Die zegt mij niet zoveel. Ouderschap is per definitie kwetsbaar en broos. We moeten als samenleving alle ouders koesteren, ze hebben allemaal steun nodig en begrip, compassie, solidariteit. Juist omdat ouderschap per definitie zo kwetsbaar is.
Voor ouders is niets zo belangrijk als: dat het lukt met de kinderen, dat het ze goed gaat. Dat zij het als ouders goed doen. Aan de andere kant voelen ouders allerlei beperkingen en onmogelijkheden. Sommigen omdat ze zelf een beroerde start hadden waardoor hun eigen verleden hen voor de voeten blijft lopen. En iedere ouder moet maar zien uit te vinden hoe het met zijn kind moet. Het is uitproberen, vallen en opstaan.
‘Alle ouders zijn risico-ouders. Iedereen loopt risico’
De samenleving gaat er gemakshalve vanuit dat ouders het wel fixen. Zo van: goede ouders hebben geen steun nodig want die redden het wel. Alleen de kneuzen, de risico-ouders, die hebben steun nodig, lijkt de gedachte. Risico-ouders, dat is ook zo’n onzinnig begrip. Alle ouders zijn risico-ouders. Iedereen loopt risico.’
Je gaat je bijna afvragen waarom mensen eigenlijk ouders willen zijn.
‘Ouderschap kan fundamentele wensen vervullen. De wens om voor iemand van betekenis te zijn, om te beminnen en zelf bemind te worden. Maar aan die wensen is ook op een andere manier te voldoen. Het is uiteindelijk een irrationele, een niet goed te verantwoorden keuze. Het is een avontuur, een sprong in het diepe. Dat maakt het ook zo boeiend en zo broos.’
Maakt die behoefte aan beminnen en bemind worden ouders kwetsbaar?
‘Ja, die behoefte brengt kwetsbaarheden met zich mee, waarin het eigen verleden kan doorklinken. De bekende Amerikaanse kinderarts Henry Kempe gaf een sprekend voorbeeld over een moeder die haar baby mishandelde.
Ze vertelde dat ze zó lang op een kind had gewacht en als de baby huilde, betekende dat volgens de moeder dat het kind niet van haar hield en daarom sloeg ze haar.
‘Ouders die op hun tenen lopen krijgen kramp’
Ouderschap kan ook op een andere manier gekleurd worden door het verleden van de ouders: ze zien het soms als een herkansing. Vooral als het ze zelf vroeger niet meezat: “eindelijk iemand die om me geeft en om wie ik kan geven”. Waar ook weer een valkuil in zit. Vaak hoor je mensen die zelf tekort zijn gekomen in hun jeugd zeggen: “Ik zal een goede vader/moeder zijn.” Maar met zulke hooggespannen verwachtingen loop je al gauw op je tenen. Nou, dan krijg je kramp in je kuiten en dat gaat meestal mis. Ook de verwachtingen over het kind zijn dan vaak hoog: “eindelijk iemand die mij waardeert!” En daar zijn kinderen dus niet voor. Kinderen kunnen slechts in beperkte mate goedmaken wat ouders zelf tekort gekomen zijn.
Ouderschap draait in het leven van alledag om conflicting claims, conflicten tussen je eigen behoeften en de behoeften van je kind. Bijvoorbeeld een conflict tussen rust willen en aandacht moeten geven. Ouderschap betekent daar permanent mee dealen. Meestal lukt dat redelijk, af en toe doe je het verkeerd en sommige ouders doen het heel vaak verkeerd en dan trekken de kinderen aan het kortste eind.
Onderkenning en afstemming van eigen behoeften en die van het kind is erg belangrijk. Doordat ouders zich verantwoordelijk weten, houden ze zich achteraf vaak een spiegel voor. Soms ben je tevreden over wat je dan ziet, soms niet, en soms weet je het niet.’
Het is dus wel heel ingewikkeld om een goede ouder te zijn…
‘Its a hell of a job. Jaarlijks worden in Nederland bijna 119.000 kinderen mishandeld en verwaarloosd. “Wat zijn dat voor ouders die dat doen?” vragen mensen altijd. Je kunt het ook omdraaien: er zijn in Nederland ongeveer 3,5 miljoen kinderen onder de 18 jaar. Dat het er niet meer zijn die dit overkomt, is een wonder als je ziet hoe ingewikkeld ouderschap is!’
Op welke manier kunnen professionals ouders het beste steunen?
‘Ik geloof niet zo in dat idee van ‘je opstellen als een partner van de ouders’. Ouders hebben als ouder maar één partner en dat is degene met wie ze samen dat besef van verantwoordelijk-zijn delen – alle anderen zijn passanten.
Ouders en professionals hebben ieder hun eigen expertise. Ouders zijn soms op de expertise van professionals aangewezen, maar hun rol als ouder is onvervreemdbaar en moet gerespecteerd worden.
‘Professionals zitten in een spagaat tussen de autonomie van de ouder en “niet wegkijken”’
Professionals zitten in een spagaat. Aan de ene kant moeten ze “de autonomie van de ouder erkennen” en hun “eigen kracht stimuleren”. Aan de andere kant: als een kind in gevaar is moeten ze korte metten maken en de ouders stevig aanpakken. “Niet wegkijken” is zo’n slogan. Die eeuwige spagaat in beleid is behoorlijk dubbelhartig. Het is moeilijk hier een synthese in te vinden.’
Hoe kan die synthese er volgens u uitzien?
‘Uit onderzoek blijkt dat het belangrijk is dat professionals blijk geven geïnteresseerd te zijn in de persoon van de ouder, in diens wel en wee. Het gaat niet alleen om: “ik maak me zorgen om je kind”, maar ook om aandacht voor de ouder zelf. Dat de professional oog heeft voor, en respect toont voor de goede wil van de ouder.
‘Realiseer je: het is pijnlijk voor de ouder als het niet goed gaat met het kind'
Mensen identificeren zich makkelijker met het kind en hebben de neiging daarvoor op te komen en ouders aan te spreken op hun gedrag. Maar realiseer je: die ouder heeft er hartzeer van dat het niet goed gaat met zijn kind, omdat hij het niet goed doet als ouder, hoe graag hij dat ook wil. Dat is zo pijnlijk. En die schaamte en schuld en angst om je kind kwijt te raken… Dat onder ogen zien is alleen al moeilijk, en dan moet je er ook nog met een ander over praten.
Professionals ervaren schroom om ouders aan te spreken op hun rol als ouder – en dat moet zo blijven want het is niet vanzelfsprekend om dat te doen. Maar laat die schroom niet leiden tot vergoelijken maar tot voorzichtigheid. Vraag je af: doe ik die ouder voldoende recht in wat hij of zij ervaart als tekort, en in zijn of haar eigen wens om het goed te doen?
Behoud dus je schroom en spreek ouders aan vanuit solidariteit, toon dat je snapt dat het een zware klus is.’
Professionals worstelen vaak met de vraag wiens belang ze moeten dienen: dat van het kind of van de ouder.
‘Als je het kind op de eerste plaats zet, kies je dan tegen de ouder? Volgens mij gaat het hier om een valse tegenstelling. Het belang van het kind en het belang van de ouder lopen parallel. Als je zorg hebt voor de veiligheid van een kind is dat altijd ook in het belang van de ouders. Want die willen dat het hun kind goed gaat.’
U zei eerder dat we als samenleving te makkelijk denken over ouderschap. Hoe kunnen we dat veranderen?
‘Ouders moeten het in de eerste plaats hebben van steun binnen hun eigen kring, van vrienden en familie. Want in principe kan niemand het alleen: it takes a village to raise a child. Maar niet alle ouders kunnen dat zelf regelen, of ze komen in omstandigheden waardoor hun netwerk opeens wegvalt. Denk bijvoorbeeld aan een scheiding of verhuizing naar de andere kant van het land. Je moet dan investeren in een netwerk waar ze op kunnen terugvallen.
Het zou goed zijn als ook de samenleving, de politiek het beleid zou uitdragen: “ouders, wat jullie doen is zo belangrijk; daarin investeren we. Het spreekt namelijk niet vanzelf dat je het goed doet.” Hoe mooi zou het zijn als ouders die erkenning en steun krijgen. Echt iedereen heeft in meerdere of mindere mate steun nodig.’
Herman Baartman
Professor dr. Herman Baartman em. was tot 2005 bijzonder hoogleraar Preventie en Hulpverlening inzake Kindermishandeling en directeur van het Amsterdams Centrum voor Kinderstudies aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Baartman publiceerde diverse boeken en artikelen over het voorkomen en aanpakken van kindermishandeling, zoals Opvoeden kan zeer doen (1996) en Kindermishandeling: de politiek een zorg (2005, samen met R. Bullens en J. Willems). De rol van ouders en de ouderbegeleiding hebben altijd Baartmans speciale interesse gehad.
Dat opvoeden lastig kan zijn, is voor ouders niet gemakkelijk toe te geven. Niet op het schoolplein tegen andere ouders, en al helemaal niet tegen een professional die in je gezin komt als het niet zo lekker gaat. José Koster geeft trainingen en coaching over ouderschap en ouderbegeleiding aan beroepskrachten in het onderwijs, de zorg en het welzijn. Ook leidt ze oudergerichte projecten. Koster: ‘Elke ouder wil het beste voor zijn kind. Kun je niet geven wat je zou willen, dan liggen schuldgevoel en schaamte op de loer. Een professional die dan met een opgeheven vingertje naar de ouder zwaait, maakt die alleen maar onzekerder, waardoor de ouder nog minder goed voor het kind kan zorgen. Het zorgt bijvoorbeeld voor stress, wat de opvoeding nooit ten goede komt.’ Volgens Koster is het de kunst om je als professional te verplaatsen in de belevingswereld van de ouder. ‘Alleen dan kun je begrijpen van waaruit de ouder denkt en handelt.’
Wat kan ik voor je doen? Wat heb je van mij nodig? Mooie vragen, maar voor veel ouders onmogelijk te beantwoorden. Omdat ze daarmee toegeven dat ze het alleen niet kunnen. Sommige ouders willen helemaal geen hulp, omdat ze denken dat het niet nodig is. Volgens ouderschapsdeskundige Janneke van Bockel kunnen alleen professionals met een open houding tot ouders doordringen. Zij schreef boeken over ouderschap, geeft lezingen en trainingen aan ouders en professionals en is hoofdredacteur van het vaktijdschrift Ouderschapskennis. Ze vindt dat je het beste met ouders in gesprek kunt gaan vanuit oprechte nieuwsgierigheid: ‘Stel gewone-mensenvragen als: hoe gaat het bij jullie thuis? Waar loop je tegenaan? Waar heb je het meeste last van? Wat maakt je boos?’ Werk ook niet met lijstjes, zegt Van Bockel. ‘Ouders hebben een radar voor holle frasen. Als je vragen standaard zijn, ben je hen kwijt. Voer een gesprek zoals je dat met goede vrienden zou doen.’
Daarnaast vindt Van Bockel het ook heel belangrijk om eerlijk te zijn over wat de hulpverlening kan bijdragen. ‘Ouders hebben niets aan valse hoop.’ Met deze eerlijke en open basishouding volgt de rest vanzelf, denkt de ouderschapsdeskundige. ‘Dan kun je niet meer de regeltjes en methodes volgen, maar wordt het maatwerk.’
Vanuit haar ervaring als moeder van een zorgintensief kind, adviseert Van Bockel: ‘Heel mooi hoor, de professionals die zeggen dat ze het dossier niet hebben gelezen omdat ze jou en je kind met een open blik willen benaderen, maar ook vreselijk irritant als je als ouder of als kind alles weer opnieuw moet vertellen. Voortbouwen op wat al is ontdekt en geleerd is ook veel constructiever. Je kunt dan vragen stellen als: wat hebben jullie als ouders al uitgevonden? Wat werkt en wat niet?’ Dán kom je ergens.’
‘De ouders doen het niet goed.’ ‘Ze kunnen het niet alleen.’ ‘Ze weten niet wat goed is voor hun kind...’ Professionals kunnen nogal wat vooroordelen hebben. Daphne Petterson is als toegepast psycholoog en als onderzoeker verbonden aan het lectoraat Ouderschap en Ouderbegeleiding aan de Hogeschool Leiden. In haar workshops voor professionals is dat oordelen over ouders altijd een thema. ‘Het is belangrijk dat professionals zich bewust zijn van hun eigen beelden, verwachtingen en kwetsbaarheden,’ zegt Petterson. ‘Onder andere onze eigen ervaringen als kind of als ouder kunnen ons beeld kleuren. Dit is heel menselijk, maar dit kan een gesprek met een ouder negatief beïnvloeden. Door ouders open vragen te stellen en nieuwsgierig te zijn, kun je die oordelen aan de kant schuiven of misschien zelfs wel bijstellen.’
Volgens José Koster is het niet mogelijk om als professional het eigen oordeel volledig uit te schakelen. ‘Als je als professional een verbod legt op je eigen oordelen, breng je direct spanning in de relatie. Het hebben van oordelen is geen schande. Het negeren of onderdrukken ervan is wel erg. Dat voelt een ouder namelijk meteen. Als jij hierdoor met een krampachtige houding aan tafel zit, krijg je nooit een goed gesprek. Het zou mooi zijn als een professional zich durft af te vragen: wat roept de ouder bij mij op? Wat zegt dit over mij en wat zegt het over de ouder? Wanneer je zelf bereid bent met mildheid te onderzoeken wat er bij jou vanbinnen gebeurt, is het gemakkelijker om contact te maken. Echt contact, waarbij een ouder ruimte krijgt om zich kwetsbaar op te stellen.’
José Koster vindt intervisie en supervisie voor professionals die met ouders werken noodzakelijk. ‘Alleen daardoor kunnen zij zich vrijmaken van hun eigen kaders en kan er open en met een mild oordeel worden gekeken en geluisterd naar ouders. Dit houdt in dat je ouders ziet als mensen met een verleden, emoties en onmacht. Als dat lukt, kun je iets voor hen, maar ook voor de kinderen betekenen.’
Wat is er nodig om ouders krachtiger te maken? Daphne Petterson doet in Leiden onderzoek naar ouderschap en ouderbegeleiding. Je moet investeren in algemene levensvaardigheden zoals zelfvertrouwen en omgaan met emoties en stress, weet zij. Want wie voldoende vaardigheden in huis heeft om het leven aan te kunnen, kan beter met problemen omgaan. Dat geldt eigenlijk voor ieder mens, maar is essentieel voor ouders. Voor de manier waarop ze omgaan met hun kinderen, maar ook omdat ze die levensvaardigheden aan hun kinderen kunnen meegeven. ‘Uit diverse onderzoeken blijkt dat de kinderen van ouders die levensvaardigheden voldoende beheersen, deze zelf ook beheersen. Deze kinderen hebben betere studievaardigheden, minder emotionele problemen en minder te maken met druggebruik.’
Petterson ontwikkelde een vragenlijst waarmee de levensvaardigheden van ouders kunnen worden geïnventariseerd. ‘Die is niet bedoeld om ouders te kunnen beoordelen, het is een manier om met ouders in gesprek te komen. Om contact te maken en te ontdekken wat er nodig is: wat vindt de ouder dat goed gaat? Waar zou hij of zij zich meer in willen ontwikkelen? Een open gesprek dus waarbij de ouder zich niet beoordeeld voelt, maar samen met de professional naar de antwoorden kijkt en aangeeft wat hij of zij hiermee wil. Dus samen op onderzoek uitgaan zonder dat de ouder het gevoel krijgt dat hij het niet goed doet. Anders zal hij namelijk nooit om hulp vragen.’
Ouderbegeleider en gezinstherapeut Alice van der Pas (1934-2017) beschreef de psychologie van ouderschap in haar Ouderschapstheorie. Zij bedacht de ‘ouderbegeleidende positie’, waardoor professionals in verbinding kunnen komen en blijven met ouders. Deze gaat uit van drie aannames: dat elke ouder het beste voor zijn kind wil, ook al ziet het er soms niet zo uit; dat ouderschap kwetsbaar maakt; en dat de ouder eindverantwoordelijke is.
Van der Pas sprak ook over ‘buffers’, voorwaarden die het mogelijk maken dat een ouder onder moeilijke omstandigheden staande blijft. Die buffers zijn volgens haar:
Deze vier buffers zouden vergeleken kunnen worden met een immuunsysteem: bij ongunstige omstandigheden komen de buffers in actie. In de ideale situatie althans. Als er een buffer ontbreekt, kan een professional samen met de ouder onderzoeken wat er nodig is. Misschien zijn er familieleden die kunnen ondersteunen. Praktisch, maar ook om af en toe stoom bij af te blazen. Overigens hoeven niet alle buffers in gelijke mate ‘gevuld’ te zijn. De truc is juist te onderzoeken welke buffers het best werken bij een gezin en die te verstevigen.
De buffers van Van der Pas zijn een praktische tool waarmee je kunt aansluiten bij ouders. De kracht hiervan is dat er vanuit de ouder wordt gekeken. Wat heeft deze nodig om een goede vader of moeder voor het kind te kunnen zijn? Dit komt uiteindelijk het kind ten goede.
José Koster: ‘Aan zware omstandigheden kun je als professional doorgaans weinig veranderen, maar de buffers zijn de sleutelfactoren waarmee je in heel korte tijd iets kunt betekenen, zodat ouders beter bestand zijn tegen de omstandigheden. Als een moeder er aan het einde van de middag – als het spitsuur in een gezin nog moet beginnen – al helemaal doorheen zit, kan er misschien een vriendin komen die op dat moeilijke moment helpt. Of je kunt samen met de ouders een schema maken met mensen die dit kunnen doen. Zo’n oplossing is binnen tien minuten te bedenken en regelen en neemt veel druk weg bij de ouder.’
Het lectoraat Ouderschap en Ouderbegeleiding aan de Hogeschool Leiden formuleerde in de publicatie De kracht van alledaags ouderschap wat ouders kan versterken. Dit komt deels overeen met de buffers van Alice van der Pas. Het gaat om individuele factoren, zoals levensvaardigheden; het thuisklimaat, waaronder de partnerrelatie en de taakverdeling; en het netwerkklimaat, zoals de vrienden en familie rondom de ouder. Onderzoeker Daphne Petterson licht toe: ‘Deze factoren kunnen helpen om het ouderschap beter aan te kunnen. Het is belangrijk dat professionals goed kijken en luisteren naar wat er speelt en wat een ouder belangrijk vindt. Jij kunt wel signaleren dat een kind te laat naar bed gaat, maar misschien ligt er bij de ouder wel een veel groter probleem aan ten grondslag wat eerst aandacht verdient. Het zou namelijk heel goed kunnen dat dit de reden is dat die moeder haar kind niet op tijd in bed krijgt.’
Verbinding maken met de ouder is een absolute voorwaarde voor geslaagde hulpverlening, zegt José Koster tot slot. ‘Ik zag eens een documentaire over een jonge moeder die haar kind af en toe een corrigerende tik gaf. Zelf was ze groot gebracht in Brazilië waar ze er met riemen en schoenen van langs kreeg. Alleen zeggen dat zo’n moeder het niet goed doet, is veel te kort door de bocht. Aansluiten bij ouderschap is in gesprek gaan over de ervaringen van de moeder. Hoe heeft zij het zelf geleerd, kinderen opvoeden? Wat vindt zij belangrijk voor haar kind? Hoe is het voor haar om in Nederland te zijn waar ze haar kind geen tik mag geven? Door contact te leggen help je een ouder zichzelf te begrijpen en daarmee bereik je meer dan met regels opleggen.’
Hoe versterk je de ouders?
Via de ouders kun je het kind helpen. Maar soms staan schroom of juist een vooroordeel een goed contact met hen in de weg. Of hun problemen zijn zó groot dat je niet weet waar te beginnen. Deskundigen geven tips voor optimale ondersteuning bij het ouderschap.
Auteur: Deborah Ligtenberg
Reportage
Julia woont parttime bij een steungezin
Het valt de moeder van Julia (12) soms zwaar om alleen voor haar dochter te zorgen. Daarom gaat Julia in de weekends naar Sheila, Wouter en Jazz, een gezin in de buurt waar ze meer dan welkom is.
Auteur: Annemarie van Dijk / Fotografie: Rebke Klokke
Al twee jaar brengt Linda haar dochter Julia (12) elke zaterdagochtend naar Sheila, Wouter en hun zoon Jazz (7). Julia blijft er tot zondagavond. Ze heeft het er erg naar haar zin. Haar moeder heeft het nodig. Linda: ‘Ik ben al twaalf jaar een alleenstaande moeder en zit in de bijstand. Julia’s vader haakte af toen ik zwanger was en is uit beeld. Ik vind het zwaar om er alleen voor te staan, het voelt alsof ik altijd moet vechten. Lange tijd ging het helemaal niet goed met Julia op school, ze bleef zitten en ik wist niet wat ik eraan moest doen. Ik heb ook vaak aanvallen van migraine, dan lig ik in bed en kan ik niet voor Julia zorgen. Bovendien heeft mijn vader van 90 me nodig, en bezoek ik elke week een zieke vriendin. Het is heerlijk om in het weekend alleen te zijn en te kunnen bijtanken.’
Sheila en Wouter kregen hun zoon Jazz op latere leeftijd. Ze besloten het bij één kind te laten. Toen ze merkten hoe mooi het is om hun zoon een goede jeugd te geven, kregen ze het idee om een kind dat steun nodig had op te vangen. Bovendien zou dat gezellig zijn voor Jazz. Omdat ze allebei fulltime werken, was een pleegkind opvangen geen optie. Maar op Facebook zagen ze een oproep van Buurtgezinnen.nl en ze meldden zich aan.
Na een aantal gesprekken met de coördinator werd aan Sheila en Wouter gevraagd of de toen 10-jarige Julia af en toe bij hen kon komen spelen. Sheila: ‘Julia was wat ouder dan onze Jazz, dus wilden we eerst kijken hoe een ontmoeting zou uitpakken. Er moest wel een klik zijn met onze zoon, dat was een voorwaarde voor ons.’ Het klikte, de kinderen speelden meteen samen.
De afspraak werd al snel dat Julia in de weekenden langer bij hen zou komen, van zaterdagochtend tot zondagavond. Ook voor Linda voelde dat goed. ‘Eigenlijk zocht ik iemand die Julia op dinsdag na school kon opvangen. Maar dit was ook prima.’
In de weekends draait Julia mee met het steungezin. Boodschappen doen, leuke dingen doen, familiebezoek. Daarnaast gaat ze mee op vakantie. Sheila: ‘We bieden haar stabiliteit en laten zien hoe het is om in een gezin te leven. Juul heeft het duidelijk fijn bij ons. En het voelt goed om tegelijkertijd Linda te ontlasten, ze staat immers altijd alleen voor de zorg voor Julia.’
Linda: ‘Sheila en Wouter zijn op een andere manier streng dan ik. Julia luistert beter naar hen dan naar mij. Het is fijn om een stuk zorg en opvoeding te delen, al vind ik dat ik het eigenlijk in mijn eentje zou moeten kunnen.’ Op zondagavond haalt Linda haar dochter weer op. Ze treft dan een vrolijke Julia, vol enthousiaste verhalen. Het gaat beslist beter met haar dan vroeger, vertelt Linda.
Sheila en Wouter begonnen er onbevangen aan, vertellen ze. Ze wisten alleen dat een alleenstaande moeder ondersteuning zocht bij de opvoeding van haar kind. Sheila: ‘Linda is een alleenstaande ouder, en het is zwaar om altijd maar alleen alles te moeten beslissen. Bij haar thuis gaat het ook heel anders dan bij ons. Linda vindt het te gevaarlijk als Julia buiten speelt, bij ons doet ze dat wel. Als Linda migraine heeft, kan ze niet voor Julia zorgen. Die moet dan zelf iets te eten regelen.’ Ze pakken het een beetje anders aan dan Linda, vermoedt Wouter. ‘We hebben andere normen en waarden en zijn wat consequenter. Thuis gaat Julia vaak laat naar bed. Maar in het weekend vertrekt ze vaak uit zichzelf om acht uur naar boven, tegelijk met Jazz.’
Botsingen zijn er ook wel. Julia begint nu te puberen en laat bovendien niet altijd het achterste van haar tong zien. ‘Als we haar aanspreken op haar gedrag, klapt ze soms dicht,’ vertelt Sheila. ‘Maar over het algemeen loopt het goed. Het is ook best lastig voor haar om in twee verschillende werelden te leven, met verschillende regels en gewoonten. Ze past zich prima aan, vind ik.’
Omdat Julia op school een behoorlijke achterstand had, regelde Wouter dat Julia drie keer per week bijles krijgt, waardoor het in de klas nu veel beter loopt. Hij gaat ook altijd met Linda mee naar ouderavonden. ‘We hopen dat ze veel leert, zodat ze later een goede opleiding kan gaan doen.’
Linda vindt het nog steeds jammer dat Julia haar biologische vader niet kent, maar is blij dat Wouter nu in haar leven is. ‘En Jazz is een soort broertje voor haar. Ik ben Sheila en Wouter dankbaar. En nee, ik ben niet jaloers dat ze het daar zo leuk heeft. Volgens mij vinden zij het trouwens ook gezellig als Julia er is. Ze knuffelen altijd met haar.’
Het steungezin is Julia als een dochter gaan beschouwen. Wouter: ‘We houden echt van Julia. Ze voegt iets toe aan ons gezin. Uiteraard kregen we wel wat zorgen erbij, maar die nemen we voor lief.’
Sheila: ‘We hebben ons hart voor Julia opengezet. Ze is een deel van ons gezin geworden, Jazz ziet haar als zijn zus.’
Een coördinator van Buurtgezinnen.nl volgde Julia en het steungezin twee jaar en nu zijn ze ‘los’ . ‘Van ons mag Julia altijd bij ons blijven komen,’ zegt Sheila. ‘Als ze dat tenminste wil. We zien wel.’
Stichting Buurtgezinnen.nl koppelt overbelaste gezinnen die behoefte hebben aan ondersteuning bij de opvoeding van hun kind(eren) aan een steungezin in de buurt. Het steungezin geeft vrijwillig informele hulp om het kind te helpen en zijn/haar ouder(s) te ontlasten. Als er na twee gesprekken tussen beide gezinnen een klik is, volgt er een proefperiode van twee maanden. Daarna is er elk half jaar een evaluatie, tot maximaal twee jaar. Vervolgens trekt de organisatie zich terug. Vaak is er dan iets duurzaams ontstaan en gaan de gezinnen verder met elkaar.
Er zijn initiatieven zoals Buurtgezinnen.nl in heel Nederland, ze opereren onder diverse namen.
De huwelijken van hun ouders eindigden in vechtscheidingen. Heeft dat invloed op hun eigen kinderwens? De jongvolwassenen Robin en Babiche denken daar heel verschillend over.
Auteur: Annemarie van Dijk
Jongeren over...
‘Mijn opa en oma zijn gescheiden, mijn ouders zijn gescheiden, mijn vader is al met al zelfs drie keer gescheiden… Erg veel geloof heb ik daardoor niet in het huwelijk. Volgens mij is het vrijwel niet te doen om altijd bij één partner te blijven. Daarom wil ik geen kinderen. De scheiding van mijn ouders heeft er bij mij enorm ingehakt, dat wil ik kinderen simpelweg niet aandoen. Ik was 12 toen mijn vader en moeder uit elkaar gingen. Ze deden hun best om ons er zo min mogelijk mee te belasten, maar dat mislukte. Ze hadden steeds ruzie waar ik bij was. Na de scheiding kozen mijn ouders voor co-ouderschap waardoor ik drie keer per week van huis moest wisselen. Nergens kwam ik tot rust. En toen kreeg mijn moeder ook nog een relatie met een man die probeerde mijn vader te zijn, wat ik absoluut niet wilde. Dat clashte enorm. Op mijn 15de had ik al een maagzweer, dat komt bij jongeren alleen voor bij hevige stress. Daardoor heb ik zes maanden school gemist.
Natuurlijk heeft wat ik heb doorgemaakt me ook gemaakt tot wie ik nu ben. Ik deed levenslessen op. Als je iets heftigs meemaakt in je jeugd, sta je later denk ik sterker in je schoenen bij tegenslagen. Verder praat ik makkelijk voor groepen, doordat ik trainingen geef aan hulpverleners over hoe het voor kinderen is als hun ouders in een vechtscheiding zitten. Maar toch… levenslessen had ik anders ook wel geleerd, alleen iets later.
Trouwen wil ik hoe dan ook niet. Ik denk niet dat scheiden per definitie slecht is, maar goed scheiden is gewoon moeilijk. Een scheiding gaat nooit echt voorbij. Mijn opa en oma hebben na al die jaren nog conflicten met elkaar. Dat kun je een kind toch niet aandoen... En als ik een vriendin krijg met een kinderwens? Daar kan ik nu nog niks over zeggen, ik ben nog niet bezig met een serieuze relatie. Kinderen vind ik leuk, maar voorlopig wil ik ze niet. Ik denk dat ik gewoon een leuke oom word voor de kinderen van mijn zus.’
‘Het verhaal van Robin maakt me bijna verdrietig. Zijn ouders hebben het zo verpest dat het dit met hem doet. Ik hoop van harte dat hij er over een paar jaar anders over denkt. Ook ik kreeg geen goed voorbeeld. Toen ik 3 was, gingen mijn ouders uit elkaar. Mijn moeder had meteen een nieuwe liefde. Mijn vader dacht dat die vriend zijn kinderen van hem wilde afpakken. Hij wilde ons vaker zien, maar dat mocht niet van mijn moeder. Daar hadden ze ruzies over, net als over de verdeling van de vakanties. Het was een vervelende sfeer voor ons.
Mijn zus en ik kwamen geregeld in een loyaliteitsconflict terecht, hebben daar erg onder geleden. Jarenlang bouwde ik een muur om me heen, jongens liet ik niet toe. En dat het bij vriendinnen thuis wél gezellig was, vond ik moeilijk. Later sprak ik mijn ouders er weleens op aan hoe het allemaal ging, maar dat hielp niks. Ze luisterden niet naar mij. Nog steeds maken ze elkaar het leven zuur. Ik voel me vaak volwassener dan mijn ouders.
Toch wil dit alles niet zeggen dat ik geen moeder wil worden. Ik ben dol op kinderen, zou ze heel graag krijgen. De scheiding van mijn ouders zie ik als een mooie motivatie om het zelf allemaal anders te doen. Ik ben ervaringsdeskundige, dat heb ik al mee. Volgens mij kun je best een leven lang met dezelfde man zijn. Sinds een jaar heb ik een lieve vriend en dat gaat goed.
Ik vind niet dat je voor de kinderen altijd bij elkaar moet blijven. Maar als ik ooit ga scheiden, dan doe ik dat zó dat mijn kinderen er zo min mogelijk stress van ondervinden. Hoe boos je ook bent op elkaar, kinderen mogen er absoluut niet onder lijden. Je kunt ook anders reageren op de blunders van je ouders: juist geloven in een goede relatie en kinderen willen. Ik sta niet toe dat mijn ouders dat van me hebben afgepakt.’
BN’er aan het woord
‘Ik zie nu dat mijn ouders niet beter wisten’
Schrijver Abdelkader Benali (42) groeide op in Rotterdam, waar het totaal anders was dan in Marokko, zijn geboorteland. In het traditionele gezin leefde hij al jong mee met de zorgen van zijn ouders. Inmiddels is hij zelf vader. ‘Ik wens voor mijn dochter dat zij wél spanning-vrij kan opgroeien.’
Auteur: Deborah Ligtenberg
Abdelkader Benali (1975) schrijft behalve romans en toneel ook artikelen en recensies en hij presenteerde enkele televisieprogramma’s. Met zijn romandebuut 'Bruiloft aan zee' werd hij in 1997 genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs, in 2003 won hij die prijs voor zijn tweede roman, 'De langverwachte'. Benali was dit jaar zelf voorzitter van de jury voor de Libris Literatuur Prijs. Hij geeft lezingen over omgaan met (migranten)kinderen.
‘Eens in de twee jaar was alles anders. Dan gingen we op vakantie naar Marokko en was het gezellig. Dan zag ik mijn vader de hele dag, dat was bijzonder. Als hij niet voortdurend hard hoefde te werken in zijn slagerij, waren de stress en het gedoe van zijn eigen zaak er niet. Hij was toegankelijk, nam ons mee uit en kocht lekker eten. Het waren prachtige zomervakanties. Een idyllische wereld met heel veel licht, natuur, warmte en wijsheid. Alles wat je een kind wenst. Inclusief ouders die aandacht voor je hebben. Het was een schril contrast met hoe wij thuis leefden.’
Opnieuw geboren
‘Toen ik op mijn 4de met mijn moeder en zusje naar Nederland kwam, was het alsof ik opnieuw geboren werd. Het land zag er zo heel anders uit dan Marokko. Zo heel anders dan het dorp waar ik vandaan kwam. De mensen waren groter, blonder en hadden een andere geur. Onze buurvrouw in Rotterdam had in mijn ogen een heel extravert uiterlijk. Dat kwam door de vrouwelijke kleding en haar parfum. Ik kende die geur niet, het was helemaal nieuw. Al die verschillen vond ik te gek. Ik nam het als een spons in me op. Ik vond alles spannend, mooi en interessant.
Tegelijkertijd leerde ik dat mijn leven voor en achter de voordeur heel anders was. Buiten was die exotische, spannende wereld. Binnen was de wereld met mijn ouders. Dat zie je vaker bij migranten. Zij leven volgens hun cultuur op de plek waar die cultuur niet meer is. Die gespletenheid zorgde bij mij voor een overlevingsstrategie. Als ik naar school ging, liet ik de cultuur thuis los en vice versa.
Op zich verliep die overgang naadloos, maar het was ook moeilijk. Mijn vriendjes hadden speelgoed, ik niet. Er was geld genoeg, maar mijn ouders vonden dat niet nodig. Zij leefden nog steeds in die Marokkaanse wereld waarin de natuur dichtbij is en er buiten altijd iets te spelen is. In Rotterdam was dat veel minder. Meedoen met de rest, dat wilde ik. Mijn ouders vierden geen verjaardagen, dus mocht ik niet naar feestjes van vriendjes. Ik vond dat heel frustrerend. Er tegen in opstand komen, was er niet bij. Het kwam niet eens in me op. In onze cultuur ga je gewoon niet met je ouders in discussie.’
Meetobben met ouders
‘Mijn ouders waren heel gelaten en hadden weinig kennis over de wereld. Ze leefden veel in het heden, een beetje in het verleden – daarbij draaide het vooral om het gemis van Marokko – en zeker niet in de toekomst. Ze leefden bij de dag, die al moeilijk genoeg was voor ze. Mijn vader had veel stress van de slagerij.
Als oudste van zes kinderen moest ik bij van alles helpen. Zoals tolken bij de dokter. En toen mijn vader een malafide boekhouder bleek te hebben, ook met de Belastingdienst. Ik kreeg zo veel verantwoordelijkheid toegeschoven, dat ik met mijn ouders mee tobde. Dat was heel lastig, want ik wilde dat allemaal niet. Ik wilde een ander leven, een beter leven. Zonder ouders die hun kinderen belasten met hun zorgen. Ik wilde niet verantwoordelijk worden gemaakt voor hun geluk. Wat moet ik met jullie problemen? Ik wil ze niet! Ik dacht het, maar zei het niet. Dat kon niet. Ik had gewoon niks te willen.
Dat mijn vader mij vaak sloeg, was erg. Ik was vaak bang, maar het hoorde er ook bij. Ook dat was een soort van cultureel bepaald. “Wie zijn kinderen lief heeft tuchtigt hen,” dát. Dat er tijdens lessen in de moskee ook werd geslagen, kon ik niet hebben. Moet je nou echt slaan omdat je het niet anders kunt oplossen? Ik vond het onbegrijpelijk. Op mijn gewone school ging het er heel anders aan toe. Dat verwarde mij.'
'Ik had het er moeilijk mee dat mijn ouders me weinig aandacht gaven. De overgang van de basisschool naar de middelbare was bijvoorbeeld een lastige tijd. In groep acht was ik nog de koning van de school, op het voortgezet onderwijs kwam ik in een heel andere, onbekende wereld terecht. Mijn ouders hadden me daar niet op voorbereid en ondersteunden me ook niet. Ik ging puberen, met alle onzekerheid die daarbij hoort, maar mijn ouders zagen het niet.
Gelukkig heb ik altijd heel goede meesters en juffen gehad. Zij gaven me wél aandacht. Ik had heel erg de behoefte om mijn creativiteit te laten zien. Ik was een kunstenaar. Ik wilde mezelf laten zien, extravert zijn, show maken en opvoeren! Er was altijd wel een docent die mijn echte identiteit zag en me stimuleerde. Bijvoorbeeld door me te laten optreden of extra spreekbeurten te laten doen. Dat was precies wat ik nodig had.
Nu ik zelf vader ben, denk ik milder over mijn ouders. Als ik nu naar ze kijk, zie ik twee heel actieve mensen, die de hort op gaan en voor wie hun kinderen, kleinkinderen en vrienden heel belangrijk zijn. Ik zie ook dat ze niet beter wisten. Ik heb veel gemist, maar ze deden het niet met opzet.
Aan mij de taak om het met mijn dochter Amber anders te doen. Tweeëneenhalf is ze nu, in de fase dat ze met energie smijt en ik haar weleens achter het behang wil plakken. Slaan? Nee, dat zal ik nooit doen. Ik wil zoveel mogelijk de dialoog met haar aangaan. Weten wat haar bezighoudt. Uitleggen wat ik belangrijk voor haar vind. Wat niet wegneemt dat ik natuurlijk af en toe zeg hoe we het gaan doen.
Ik wens haar vrijheid, waarin ze spanning-vrij kan opgroeien. Ik vond het als kind lastig te begrijpen waarom bepaalde dingen niet mochten. Waarom mijn ouders er tegen waren. Ik wilde iets te kiezen en te ervaren hebben. Dat gun ik Amber ook. Ik wil haar vrijheid geven, waarbij ik haar ondersteun en begeleid. Zodat ze zich veilig voelt.’
Abdelkaders tip aan professionele hulpverleners:
‘Richt je als professional in een gezin op de persoon die het minst spreekt. Degenen die praten zijn niet interessant, juist de mensen die zwijgen kennen het geheim van een familie.’
Jeugdzorgorganisatie Entrea Lindenhout onderzocht de samenwerking tussen ouders en pleegouders en bracht hen met elkaar in gesprek. ‘Erkenning krijgen is cruciaal.’
Wat? Uit het onderzoek van beleidsadviseur Yvonne Aartsen blijkt dat ouders van wie een kind bij pleegouders verblijft vaak het gevoel hebben als gesprekspartner niet serieus genomen te worden. Aartsen ontwikkelde daarom een interventie waarbij ouders en pleegouders onder begeleiding van jeugdzorgmedewerkers met elkaar in gesprek gingen op gelijkwaardige basis. Zowel ouders als pleegouders zijn er positief over. ‘De meeste ouders willen graag gezien en gehoord worden,’ zegt Aartsen. Dat blijkt wel uit hun inzet. ‘Zo was er een moeder die haar hoofd maar net boven water kon houden, maar wel anderhalf uur met het openbaar vervoer reisde om bij het gesprek met de pleegouders te zijn.’ Entrea Lindenhout gaat in de toekomst een bijscholing voor pleegouders organiseren en nieuwe medewerkers trainen in het versterken van de samenwerking tussen ouders en pleegouders.
Waarom? De samenwerking tussen ouders en pleegouders is cruciaal voor een succesvolle plaatsing van een kind in een pleeggezin. Als die samenwerking niet goed verloopt, is er een grotere kans dat de plaatsing voortijdig wordt afgebroken (de zogenaamde breakdown).
Wat levert het op? ‘In de pleegzorg heerste lange tijd het beeld dat ouders van pleegkinderen op afstand gehouden moeten worden,’ zegt Aartsen. ‘Zij werden neergezet als falende ouders. We weten inmiddels dat de band met ouders onverbrekelijk is, ook als kinderen niet thuis opgroeien.'
Vaak denken jeugdzorgwerkers dat de positie van deze ouders best goed is, zegt Aartsen. 'Maar dat blijken zij zelf helemaal niet zo te ervaren. Jeugdzorgmedewerkers kunnen de samenwerking verbeteren door ‘meerzijdig partijdig’ te zijn, dus volledig betrokken te zijn bij beide partijen en beide erkenning en waardering te geven. Gelijkwaardigheid is het uitgangspunt: we staan samen om het kind heen en we maken deel uit van elkaars leven.’
Wat kunnen anderen hiervan leren? ‘Praat niet over mensen maar mét mensen, en laat ze van elkaar leren,’ zegt Aartsen. ‘Stel je als professional niet centraal, maar faciliteer de ontmoeting. Dan ontstaat er over en weer erkenning.’
Lees de inzichten en aanbevelingen.
Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid faciliteert de uitwisseling van kennis over het onderwerp ‘aansluiten bij ouders’. Onder andere met een documentaire Ticket to the tropics, waarin ouders, grootouders en kinderen vertellen hoe het met hun 'BV Familie' gaat. Hoe ervaren zij het ouderschap in de huidige samenleving?
Wat? Adviseur Marieke Timmermans van het NCJ: ‘Aan de hand van de documentaire over de leefwereld van gezinnen anno 2018 gaan we in gesprek met professionals uit de jeugdgezondheidszorg. We bespreken bijvoorbeeld: wat doe je al en welke kansen liggen er nog?
Daarnaast inventariseerde het kenniscentrum allerlei landelijke initiatieven voor ouders, zoals groepsgesprekken, een avondspreekuur met JGZ-verpleegkundigen en aanwezigheid in een kinderdagverblijf. ‘Zo hoeven collega’s die meer met ouders willen doen het wiel niet opnieuw uit te vinden.’
Waarom? ‘Opvoeden was van oudsher de invalshoek van de jeugdgezondheidszorg. Daar is nu ouderschap bij gekomen. Onder invloed van maatschappelijke veranderingen zoals individualisering, digitalisering en een toename van nieuwe gezinsvormen is de druk op gezinnen toegenomen. De erkenning dat het ouderschap soms best zwaar kan zijn, is belangrijk. Hoe combineer je bijvoorbeeld werk en zorg? Hoe ga je om met schulden? Door als professional met ouders ook over dit soort thema’s te praten, sta je stil bij voor hen urgente zaken, die ook hun kinderen beïnvloeden. We denken al snel dat we ouders voldoende ondersteunen, maar toch doen we dat vaak minder dan zou kunnen.’
Wat levert het op? ‘Wie in ouderschap investeert, investeert in de ontwikkeling van kinderen. Op deze manier sluiten we beter aan bij de behoefte van gezinnen, en bouwen we aan een vertrouwensrelatie die liefst al bij de zwangerschap begint. De jeugdgezondheidszorg kan bij uitstek een laagdrempelige gesprekspartner zijn.’
Wat kunnen anderen hiervan leren? ‘Verplaats je steeds in het gezin. Kijk wat ouders nodig hebben en probeer daarbij niet jouw aanbod als uitgangspunt te nemen. Ga daar waar ouders zijn en laat je gezicht zien, dan wordt het voor ouders laagdrempeliger om te praten over ouderschap. Want daar hebben we het veel te weinig over.’
Lees het Ouderschapdossier van de NCJ.
Orthopedagoog Chiel Egberts is de bedenker van Driehoekskunde, een methode om ouders bij de zorg voor hun gehandicapte kind te betrekken. Steeds meer organisaties maken er gebruik van.
Wat? De zorgprofessional is er niet alleen voor de cliënt, maar ook voor de ouders, is het uitgangspunt van de Driehoekskunde. ‘Het begint met het besef dat de professional altijd maar een derde van het geheel is,’ zegt orthopedagoog Chiel Egberts. ‘Deze manier van denken helpt organisaties in de gehandicaptenzorg bij het oplossen van problemen of met preventieve interventies. Ik train zorgprofessionals in het doorzien en beïnvloeden van ‘de driehoek’.’
Waarom? In de gehandicaptenzorg was de verhouding tussen professionals en ouders soms moeizaam. Er is weinig aandacht voor de ouders, vertelt Egberts. ‘We stelden de cliënt centraal, de ouders werden daardoor soms terzijde geschoven. Ik zeg: als je werkt met een gehandicapt kind, dan is dat van een vader of een moeder.’ Egberts merkt dat die benadering nog wennen is. ‘Na onze training zeggen zorgprofessionals vaak: er gaat een wereld voor me open.’
Wat levert het op? ‘In plaats van steeds achter de feiten aan te lopen – misverstanden oplossen, ontevredenheid wegwerken – krijg je tevreden ouders die een steun voor je zijn. Maar het belangrijkste is dat zorgprofessionals er weer lol in krijgen. Ik zeg altijd: door ouders te betrekken komt er een dimensie bij. Zie het als herwaardering van je professionaliteit.’
Wat kunnen anderen hiervan leren? Egberts werd eens bij een organisatie geroepen waar de verhoudingen tussen ouders en personeel volledig verziekt waren. Ouders voelden zich tekort gedaan en medewerkers waren teruggefloten door de Raad van Bestuur. Het betrokken team en vervolgens de hele organisatie, inclusief het managementteam, kregen een training. ‘Zodat medewerkers weten: mijn baas denkt hier hetzelfde over.' Het geheim is volgens Egberts: 'Actief zoeken in je relatie met ouders: ik wil wat met jou en jij met mij, hoe knopen we die hoeken aan elkaar?’
Kijk op de website over Driehoekskunde.
GGZ Eindhoven ontwikkelde de e-learningmodule Over ouderschap, die gratis beschikbaar is voor cliënten van GGzE en GGZ Oost Brabant en tegen betaling voor andere ouders.
Wat? De onlangs gepubliceerde module is bedoeld voor ggz-cliënten met kinderen. Hij bestaat uit filmpjes en vragen die ouders inzicht moeten geven in hun sterke en minder sterke punten als ouder.
Waarom? Ontwikkelaar Cecilia van der Zeeuw van GGzE werkte vijftien jaar met kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP), en met de ouders zelf. Ze merkte dat voor deze ouders het verband tussen hun psychische problematiek en normale opvoedingsproblemen gevoelig ligt. ‘Het grootste deel van deze cursus gaat over algemene ouderschapsvraagstukken,’ zegt Van der Zeeuw. ‘Maar er is ook een hoofdstuk over ouderschap in relatie tot de eigen problemen. We willen het voor ggz-cliënten gewoon maken om over opvoedproblemen te praten. Zij vinden dat soms pijnlijk of ze zijn bang om hun kinderen kwijt te raken. En hulpverleners vinden het onderwerp ouderschap vaak te gecompliceerd om ter sprake te brengen. De e-learningmodule is een stimulans om dat wél te doen. Daarbij moeten we veel meer naast de ouders gaan staan, zodat zij over ouderschap kunnen praten zonder op hun donder te krijgen.’
Wat levert het op? ‘De erkenning dat die ander altijd ook een ouder is. Oók als de kinderen uit huis geplaatst zijn. Dat was tot nu toe voor hulpverleners nauwelijks een issue; die kinderen waren toch uit beeld. Zo vroeg een collega eens op mijn suggestie aan een cliënt: hoe is het met je kinderen? Die barstte in tranen uit. Dat loste het probleem niet op, maar je erkent wel wie de ander is.’
Wat kunnen anderen hiervan leren? ‘Praat! Maak het ouderschap te allen tijde onderwerp van gesprek. Van alle rollen die je cliënt heeft – zus of broer, collega, vriend, buurvrouw of buurman – heeft de ouderrol de meeste impact op zijn of haar leven.’
Lees extra informatie over de module Over ouderschap.
De e-learningmodule ‘Over ouderschap’ wordt o.a. aangeboden in de Welshop van GGzE.
Pedagoog Mariëtte Lusse, lector ‘Ouders in Rotterdam-Zuid’ aan de Hogeschool Rotterdam, ontwerpt wetenschappelijk onderbouwde werkwijzen met en voor leerkrachten die beter willen samenwerken met ouders in achterstandsituaties.
Wat? Lusse ontwikkelde methoden voor onder meer een ander type ouderavonden, kennismakingsgesprekken en een aanpak om ouders te betrekken bij de loopbaankeuze van hun kind.
Waarom? ‘Het is belangrijker voor de kansen van een kind dat ouders het thuis positief bemoedigen, reflecteren en samen nadenken over zijn toekomst, dan dat ouders vaak naar school komen. En veel leerkrachten denken: we moeten ouders meer bij ons werk betrekken, terwijl betrokkenheid van leerkrachten bij de thuissituatie minstens zo belangrijk is. Zij moeten zich realiseren dat zij mede-opvoeder zijn, maar dat kinderen in de eerste plaats thuis opgroeien. Leerkrachten en ouders kunnen meer informatie over het kind uitwisselen, de afstand verkleinen en elkaar faciliteren.’
Wat levert het op? ‘In zowel het basis- als het voortgezet onderwijs blijkt maar liefst 95 procent van de ouders te komen opdagen bij de nieuwe initiatieven. Niet alleen kwetsbare ouders, maar ook de andere ouders vinden de nieuwe aanpak, waarbij leerkrachten hen veel meer opzoeken en met hen over de kinderen praten, prettiger. Bij kennismakingsgesprekken met ouders zijn leraren aanvankelijk terughoudend. Na afloop zeggen ze: het heeft me tijd gekost, maar goede relaties opgeleverd.’
Bij de nieuwe aanpak hoort ook meer eigen regie voor de leerlingen. ‘In de voortgangsgesprekken vertellen kinderen hoe ze zich ontwikkelen en welke ervaringen ze hebben opgedaan. Daardoor nemen ze meer verantwoordelijkheid.’
Wat kunnen anderen hiervan leren? ‘Dat er werkvormen zijn waarmee je op een positieve manier en productief met ouders kunt samenwerken. Als je dat vroegtijdig vormgeeft, kun je veel problemen bij kinderen voorkomen, zoals schooluitval. Als ouders positief meepraten over de ontwikkeling van hun kind, krijg je een heel ander type relatie.’
Bekijk de gereedschapskist met werkwijzen.
Pharos is een landelijk expertisecentrum dat de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg wil verbeteren voor laagopgeleiden en migranten. Het ontwikkelde workshops en een brochure over samenwerken met laagopgeleide ouders in de wijk.
Wat? Zorg dat je outreachend werkt, is de boodschap van de brochure. ‘Centra voor Jeugd en Gezin en de sociale wijkteams moeten er echt op uit, naar de plekken waar hun doelgroep komt,’ zegt Naïma Abouri, projectleider Programma Jeugd. ‘We trainen hulpverleners ook in betere communicatie met laagopgeleiden en migranten en adviseren Centra voor Jeugd en Gezin over het afstemmen van hun voorlichtingsmateriaal op deze doelgroep. Denk bijvoorbeeld aan het gebruiken van heldere taal voor laaggeletterden.’
Waarom? ‘Deze mensen zijn moeilijk te bereiken, terwijl ze met allerlei problemen worstelen, waaronder opvoedingsproblemen. De drempel naar de hulpverlening is voor hen hoog, er is veel wantrouwen jegens instanties, waardoor hulp vaak pas op gang komt als het te laat is. De ouders zijn ook bang dat er meteen een hele stoet hulpverleners binnenkomt als ze over hun problemen gaan praten.
Om outreachend te kunnen werken moet daar in de organisatie ruimte voor gegeven worden, vindt Abouri. 'Je kunt niet in tien minuten te weten komen waar mensen mee zitten; relaties moet je opbouwen. Het vereist ook een volledig andere manier van werken, met veel meer flexibiliteit, bij mensen thuis komen en laten zien: ik ben er voor jou. Je moet als het ware vriendschap sluiten en een langdurige samenwerking aangaan.’
Wat levert het op? ‘Het opbouwen van een vertrouwensrelatie is het belangrijkste. Een mooi voorbeeld is El Amal in Utrecht, waar vrouwen met een migrantenachtergrond hulp bieden in de wijk, zoals bij de administratie en met taallessen. Van hun laagdrempeligheid kunnen CJG’s leren. Mensen die je vertrouwen stappen eerder bij je binnen.’
Wat kunnen anderen hiervan leren? ‘Wees je ervan bewust dat ouders niet al bij het eerste contact alles op tafel leggen. Je moet tijd investeren en je vooroordelen opzijzetten. We hebben het over “laagopgeleiden” en “andere culturele achtergronden”, maar binnen die groepen zijn de verschillen groot. Kies daarom voor een individuele benadering.’
Lees de brochure Samenwerken met ouders in de wijk.
Samenwerken met ouders – wat kunnen we van anderen leren?
Overal waar gewerkt wordt met kinderen, ontstaan initiatieven om ouders daar meer bij te betrekken. Dat komt het kind tenslotte ten goede. Welke lessen hebben jullie geleerd?, vroegen we initiatiefnemers uit zes andere sectoren.
Auteur: Annette Wiesman
Over Augeo
Augeo wil als particuliere stichting bevorderen dat kinderen veilig opgroeien. Zij helpt professionals en beleidsmakers hun kennis en kunde vergroten, zodat kinderen die met geweld, verwaarlozing of misbruik te maken krijgen gezien, gehoord en gesteund worden.
Zolang duizenden kinderen nog geweld, verwaarlozing of misbruik meemaken en er te weinig hulp is, draagt Augeo met haar programma’s ‘Meer kinderen in beeld’, ‘Meer kinderen gehoord’ en ‘Meer kinderen gesteund en geholpen’ bij aan concrete verbeteringen. Door deze programma’s, onze academy, dit magazine, onderzoek en lobbyactiviteiten helpen wij meer kinderen veilig te laten opgroeien.
Aan dit nummer werkten mee:
De kinderen op de foto's zijn modellen, tenzij anders vermeld.